Page 260 - Voorwerk.indd
P. 260
Dat onderzoek leverde tegenstrijdige uitkomsten op. Volgens het Bevolkingsregister
van Bussum was hij op 25 november 1941 op grond van de verordening van de Rijks-
commissaris als Duitser ‘ausgebürgert’, wat betekende dat hij daarvoor nog Duitser
was. De Vreemdelingendienst in Bussum liet weten dat David al voor 10 mei 1940
stateloos was, maar dat daar geen bewijsstukken van waren. De gemeentepolitie in
Bussum bevestigde dat David en zijn vrouw al vóór 1940 door de Duitsers de Duitse
nationaliteit was ontnomen, en wel vanwege hun anti-nationaal-socialistische
houding; Hen waren toen door Buitenlandse Zaken identiteitspapieren voor
vreemdelingen verstrekt, en ook nu bezaten zij dergelijke formulieren, en er liep een
naturalisatie verzoek. Daarover was door de Bussumse politie gunstig geadviseerd,
mede vanwege de steun die David, terwijl hij als Jood zat ondergedoken, had verleend
aan het verzet. Kennelijk was dat laatste vooral de reden, dat men bij de
gemeentepolitie, waar functionarissen bij het verzet betrokken waren geweest, David
ondersteunde. Het NBI stelde echter ook vast dat David, toen hij zich op 17 juli 1940 in
het Handelsregister in Amsterdam had la-ten inschrijven als mededirecteur van Kann
en Co., opgegeven had dat hij Duitser was. Bij de gemeente Gennep werd door het NBI
geen navraag gedaan.
Op basis van dit onderzoek ging het NBI ervan uit dat David nog ontvijand moest
worden en liet in mei 1947 een van Davids rekeningen blokkeren. Pikant is dat het hier
een rekening betrof bij de bank Rhodius Koenig, waar een van de leden van het
Twentse consortium nauw bij betrokken was en Wessel Boelen accountant was.
David sprak daarop de verdenking uit dat die blokkering bij het NBI van die zijde was
ingestoken, om te bewerkstelligen dat hij het bedrag dat hij aan het consortium moest
terug beta-len als de fabrieken aan hem en Kann werden terug gegeven niet op tafel
kon leggen. Door zowel het consortium als het NBI werd dit stellig ontkend.
Toch ontvijand, maar….
Om weer over de geblokkeerde rekening te kunnen beschikken vroeg David op
13 mei 1947 toch nog maar formeel bij het NBI om ontvijanding. Die werd al drie dagen
later gegeven. Op grond van de bestaande regels legde het NBI David, nu hij ontvijand
was, in november 1947 een heffing op voor het beheer van zijn vermogen gedurende de
afgelopen twee jaar, van mei 1945 tot mei 1947. Het ging hierbij om een bedrag van
3625 gulden, namelijk 2 procent van zijn vermogen per jaar. En daarnaast werd 110,98
gulden aan taxatiekosten in rekening gebracht.
Dit vond David het toppunt van onrechtvaardigheid. Hij hield er aan vast dat hij in
1940 geen Duitser meer was geweest en daarnaast al in augustus 1945 was ontvijand.
Beheer van zijn vermogen door het NBI in de afgelopen twee jaar was dan ook
helemaal niet nodig geweest en had bovendien in feite ook niet plaats gevonden.
Bovendien was het bekend dat NBI, althans in Amsterdam, in dit soort gevallen een
dergelijke heffing niet oplegde. Ook bestreed hij de berekening van zijn vermogen,
zoals die door het NBI was gemaakt. Daar waren ook zijn drie huizen (waarvan twee in
Gennep) bijgeteld. Die waren buiten hem om in 1943 verkocht en de teruggave ervan
via rechtsherstel was nog
262 | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |
Hfdst-8.indd 262 22-10-18 09:42