Page 257 - Voorwerk.indd
P. 257
Afwijkende meningen
Het Openbaar Ministerie was dus van mening, dat de door Kann en David gedane
beschuldigingen, dat Rijssenbeek het beheer van Kann en Co onder valse voorwend-
selen naar zich had toegehaald en zich daar fors voor had laten betalen, niet opgingen.
En bovendien dat Kann en David eind 1940 niet waren gedwongen om hun fabrieken te
verkopen. Daarmee week het OM af van de in 1947 gedane uitspraak van de Afdeling
Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel. Daar was vastgesteld dat er wel dege-
lijk sprake was geweest van gedwongen verkoop. Dit laat goed zien dat de benadering
van de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel een andere was dan
die bij het justitiële apparaat, dat niet op basis van ‘redelijkheid en billijkheid’ oordeel-
de, maar volgens de bestaande strafwetgeving.
Nu deze beslissing was gevallen berichtte de minister op 8 juni 1949, toen Hacke
al geen Kamerlid meer was, maar voorzitter en directeur van de Ziekenfondsraad, dat
Rijssenbeek tegen de voorwaardelijke buitenvervolgingstelling in verzet was gekomen,
dat die nu was ingetrokken en dat Rijssenbeek nu wegens ongegrondheid van de tegen
hem gerezen verdenkingen onvoorwaardelijk buiten vervolging was gesteld. Het doet
merkwaardig aan dat in dit antwoord nog steeds de term ‘Verwalter’ werd gebruikt. Die
sloeg toch op een ander soort functionaris, die pas in 1941 een meestal kwalijke rol
kreeg bij de gedwongen ariseringen van joodse bedrijven. Als zodanig was Rijssenbeek
in 1940 niet opgetreden.
Ontvijanding
In ‘Berooid’ van Gerard Aalders worden de Duitse Jodenin Nederland die de
Holocaust hadden overleefd genoemd als een joodse groep die wel heel erg te klagen
had over het naoorlogse rechtsherstel.
Bij de twee procedures bij de afdeling Rechtspraak over de teruggave van de fa-
brieken van Kann en David voerde het Twentse consortium beide keren ook aan dat
Paul David helemaal niet ontvankelijk was om te procederen over het eigendom van de
fabrieken, omdat hij vijandelijk onderdaan was en als zodanig niet het beheer over zijn
vermogen kon voeren. Ook de familie E. voerde dit aan in verband met de teruggave
van de huizen.
Besluit Vijandelijk vermogen
Het Besluit Vijandelijk Vermogen (BVV), dat in 1944 ook door de regering in Lon-
den was ingesteld, beoogde de hand te leggen op vermogen toebehorende of opko-
mende aan vijandelijke Staten, derzelver onderdanen en personen, die daarmee gelijk
worden gesteld. Daarmee werden bedoeld Duitsland, Italië en Japan. Die vermogens
zouden worden aangewend ter verrekening met de schadevorderingen, die de Staat
tegen den vijand zou geldend maken’ Ze gingen automatisch, dus zonder een aparte
onteigening, over op de Staat en werden beheerd door het Nederlands Beheersinsti-
tuut (NBI).
| HOOF DS TU K 8 | N A DE OO RL O G | 259
Hfdst-8.indd 259 22-10-18 09:42