Page 254 - Voorwerk.indd
P. 254
ook die onderhandelingen waren gevoerd onder druk van dreigende Duitse maatrege-
len. Wat de andere aangevoerde nieuwe feiten betreft stelde de Raad, dat de rechters
wel degelijk kennis hadden genomen van de uitgebrachte bezwaren van Boelen, maar
dat die kennelijk niet zwaarwegend waren bevonden. Of ze die zwaarder hadden moe-
ten wegen stond niet ter beoordeling op dit moment. Hetzelfde gold voor het aange-
dragen feit dat de Raad geen rekening had gehouden met de niet normale tijden waarin
de verkoop had plaats gevonden. Dat had de Raad wel degelijk gedaan en de vraag of
zij op grond daarvan al dan niet terecht de verkoop teniet had gedaan was nu ook niet
meer aan de orde. Er was dus al met al geen sprake van nieuwe feiten, aldus de Raad
en ze wees het verzoek tot herziening af.
Gerard Aalders schrijft in Berooid, De beroofde Joden en het Nederlandse Restitutie-
beleid sinds 1945:
Ook het rechtsherstel van bedrijven is een proces geweest dat uiterst
traag en moeizaam op gang kwam, en om die reden niet alleen een
bron van ergernis en teleurstelling, maar ook van verbittering is ge-
weest. De overlevenden beleefden de praktijk van het rechtsherstel als
inefficiënt en omslachtig; de hoop dat ze na terugkomst uit de onder-
duik of het concentratiekamp weer spoedig als vrije, zelfstandige on-
dernemers aan de slag konden, bleek ijdel (185).
Tegelijkertijd stelt hij ook vast:
De rechters van de Afdeling Rechtspraak hebben een opmerkelijke rol
gespeeld. Hun houding, integriteit en doortastendheid zijn voor de
rechtzoekenden van doorslaggevende betekenis geweest. Dat het eind-
oordeel over de uitvoering van het rechtsherstel van de Nederlandse
Joden in dit boek tenslotte gematigd positief uitvalt, is niet in de laatste
plaats hun verdienste geweest.
De handelwijze van Van Banning en Rijssenbeek in 1940
Hoe verbitterd Ernst Kann en Paul David na de bevrijding waren over de gang van
zaken in 1940 voorafgaande aan de verkoop van hun fabrieken, blijkt ook uit het feit,
dat zij zowel burgemeester Van Banning als de directeur van de Papierfabriek, Piet
Rijssenbeek, ervan beschuldigden, dat die hen mede in de situatie hadden gebracht,
dat zij gedwongen waren om te verkopen.
Wat betreft Van Banning kwam dit aan de orde bij zijn zuivering als ambtenaar.
Tegen hem was de beschuldiging geuit, dat hij in de eerste dagen van de bezetting zijn
medewerking had verleend aan de ongemotiveerde benoeming van een zogenaamde
256 | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |
Hfdst-8.indd 256 22-10-18 09:42