Page 251 - Voorwerk.indd
P. 251
wel te reconstrueren en geeft een heldere demonstratie van hoe rechtsherstel in dit
soort zaken kon verlopen.
Toen zij begin mei 1945 uit hun onderduikadressen te voorschijn kwamen wilden Ernst
Kann en Paul David weer snel over hun vroegere inkomstenbronnen, de twee
Gennepse textielfabrieken, beschikken. Andere inkomsten hadden zij niet en voor
oprichting van nieuwe bedrijven beschikten zij op dat moment niet over de
mogelijkheden. Zij vroegen de kopers, het Twentse consortium, de verkopen van
december 1940 ongedaan te maken, maar die waren daar niet toe bereid; bij de
verkoop in 1940 was over mogelijke teruggave nooit gesproken. Paul David liet bij
de Kamer van Koophandel in het handelsregisterdossier van DACO aantekenen:
teneinde het aanstellen van een beheerder te voorkomen werd de handelszaak
volgens opgave d.d. 20-12-1940 opgeheven. Dit is abusievelijk geschied. Weliswaar
werd het bedrijf stilgelegd, maar de vennootschap bleef bestaan. De zaak wordt per
15 augustus 1945 normaal voortgezet. En voor Kann en Co. liet Ernst Kann
aantekenen: De liquidatie der handelszaak is nooit een feit ge-weest. Deze werd
gefingeerd om deze uit handen der Duitsers te houden. De vennoot-schap wordt
normaal voortgezet. Daarmee wilden ze aangeven, dat hun bedrijven for-meel nog
bestonden, maar dat de bezittingen ervan in 1940 waren verkocht.
Het eerste proces bij de Raad voor het Rechtsherstel
David en Kann wendden zich tot de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het
Rechtsherstel Zij vroegen om de transacties waarbij de fabrieken in 1940 waren
verkocht ongedaan te maken en hen weer in het bezit ervan te stellen. Zij stelden dat
de verkoop tot stand was gekomenonder dwang van de dreigende maatregelen
tegen de Joden. Dat bleek al uit het feit dat er niets aan goodwill was betaald en dat
voor de waarde van de inrichting en andere goederen een veel te laag bedrag was
gerekend. Niet ingrijpen door de Raad zou onredelijk zijn.
Het consortium voerde aan dat de bedrijven waren verkocht voor dezelfde
be-dragen die ook al in 1939 waren genoemd, toen ook sprake was geweest van
verkoop en er nog geen Duitse bedreigingen bestonden. Bovendien was de verkoop
in goede harmonie verlopen, wat wel bleek uit het feit dat Kann en David nog
jaren als advi-seurs in dienst waren gebleven. Daar waren ze voor betaald, ook in de
periode dat zij ondergedoken zaten en in feite die taken niet meer hadden kunnen
uitoefenen. Het terugdraaien van de verkoop vond het consortium daarom onredelijk.
Er werd een uitgebreid onderzoek gedaan door een door de Raad aangewezen
accoun-tant naar de vraag of de verkoop inderdaad naar goed koopmansgebruik was
gebeurd en of er inderdaad sprake van was dat er te weinig was betaald. De
aangewezen ac-countant gaf aan dat er inderdaad niet naar goed koopmansgebruik
was verkocht en dat er te weinig betaald was. Wessel Boelen, die namens het
consortium in 1940 de onderhandelingen had gevoerd, bracht felle kritiek uit op
het uitgebrachte rapport, waarop Kann en David weer reageerden.
| HOOF DS TU K 8 | N A DE OO RL O G | 253
Hfdst-8.indd 253 22-10-18 09:42