Page 249 - Voorwerk.indd
P. 249
en als zodanig geliquideerd. In dat kader konden degenen die hun geld en andere za-
ken daar hadden ingeleverd, dat nu terugeisen. Probleem daarbij was, dat de afzon-
derlijke rekeningen eind 1942 waren opgeheven en dat alles op het Sammelkonto was
geplaatst. Dat moest nu eerst ontrafeld worden. Met grote moeite is dat grotendeels
gelukt.
Een ander probleem was, dat uit dit Sammelkonto grote projecten waren betaald,
zoals de bouw en het onderhoud van de kampen Westerbork en Vught en de treinreizen
naar Auschwitz en Sobibor. In de meeste gevallen, zeker in Gennep, kwam het er op
neer dat de erfgenamen de claims moesten doen. In Gennep waren alleen Simon en
Arthur van Leeuwen en Bertha Andriesse hiertoe zelf in staat.
Huisraad
Verloren of geroofde huisraad gold als oorlogsschade, die ook anderen dan Joden
konden hebben geleden. Er bestond sinds 1940 een Schade Enquête Commissie (SEC),
waarbij men claims kon indienen. Men moest dan precies aangeven om welke huisraad
het ging, wat de prijs daarvan was en wanneer het was gekocht. Er werd 90 procent van
de waarde op 9 mei 1940 uitgekeerd, met aftrek van afschrijfbedragen, afhankelijk van
het tijdstip van aankoop. Deze regeling gold alleen voor de eigenaars zelf, hun kinde-
ren en kleinkinderen. Voor erfgenamen van de uit Gennep gedeporteerden gold deze
regeling dus niet.
Wiedergutmachung
Claims ten aanzien van verloren of geroofde huisraad konden door andere erf-
genamen wel worden ingediend op grond van het in 1957 ingevoerde Duitse Bundes-
rückerstattungsgesetz (BrüG). Dat moest in Berlijn gebeuren. Een particuliere joodse
organisatie, Stichting JOKOS, ondersteunde de aanvragers daarbij en een overheids-
instantie, het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (CADSU) contro-
leerde de aanvragen en zorgde voor de uitkering. Voor verschillende Gennepse families
zijn deze aanvragen gedaan.
Immateriële schade
Daarnaast bestond er op basis van Duitse wetgeving ook nog de mogelijkheid tot
vergoeding van immateriële schade. In 1961 kwam er na veel getouwtrek en onderhan-
delen een verdrag tot stand tussen Duitsland en Nederland, waarbij de Duitse
regering 125 miljoen DM beschikbaar stelde voor Nederlanders die om redenen van
ras, geloof of wereldbeschouwing getroffen waren door nationaalsocialistische
vervolgingsmaat-regelen.
De verdeling van het bedrag werd aan de Nederlandse regering overgelaten. Die
had die 125 miljoen bedongen op basis van een onderzoek door Joods Maatschappelijk
werk, waaruit bleek dat 125 miljoen gulden nodig was alleen voor de joodse slachtof-
fers. Uiteindelijk moest het echter ook met andere groepen slachtoffers gedeeld wor-
den. En doordat het niet in guldens maar in Duitse marken werd uitgekeerd was het
| HOOF DS TU K 8 | N A DE OO RL O G | 251
Hfdst-8.indd 251 22-10-18 09:42