Page 244 - Voorwerk.indd
P. 244
baseerd op ‘billijkheid’. Met het oog daarop moest de ‘gedepossesseerde’ vaak water
in de wijn doen en compromissen sluiten. Veraart vraagt zich af of dit verwacht mocht
worden van mensen die van hun rechten waren beroofd, terwijl zij zelf geen enkele
hand hadden gehad in de ontstane situatie. Toch moesten zij via soms moeizame en
kostbare procedures de hen afgenomen rechten terug zien te krijgen, waarbij zij dan
maar moesten afwachten wat de rechter redelijk en billijk vond.
Hoe ging dat rechtsherstel nu in de praktijk? Enkele elementen worden hier behandeld
die voor de situatie in Gennep van betekenis zijn.
Onroerend goed
Bij de door de Niederländische Grundstück Verwaltung (NGV) buiten de eigena-ren
om verkochte huizen was de gang van zaken als volgt. De afdeling Onroerende
Goederen van de Raad voor het Rechtsherstel moest een minnelijke regeling tussen de
vroegere eigenaar, of in de meeste gevallen diens bewindvoerder of erfgenamen, en
de huidige eigenaar proberen te bereiken. In de praktijk wees een gedelegeerde van
die afdeling in het ressort waar dat pand stond, een notaris-bemiddelaar aan. In Gen-
nep was dat notaris Hulsebosch. Die stelde zo’n minnelijke regeling in overleg met de
partijen op. Waren partijen het eens, dan legde de notaris-bemiddelaar de regeling ter
bekrachtiging voor aan de gedelegeerde van de afdeling Onroerende Goederen.
Soms kwamen partijen er uit zonder notaris bemiddelaar, maar ook dan was
bekrachtiging door de gedelegeerde nodig. Lukte het niet tot overeenstemming te
komen, dan maakte de notaris-bemiddelaar of de gedelegeerde een proces-verbaal
van zwarigheden op dat werd voorgelegd aan de afdeling Rechtspraak die dan
vervolgens uitspraak deed.
De door de familie E. gekochte panden
Het lijkt er op, maar dat is niet diepgaand nagegaan, dat de terugkeer van de door
de NGV in april 1943 verkochte panden naar de eigenaren in Gennep zonder rechterlijke
tussenkomsten is verlopen. Maar dat wil niet zeggen dat het vlot en zonder tegenwer-
king ging. Bijvoorbeeld bij de huizen die door E. uit Cuijk waren gekocht. Daar duur-de
het even voordat was vastgesteld wie de koper was geweest, H.J.E. of zijn zoon Jan E.
Vader H.J.E. had al geprobeerd ze kort na de koop op naam van zijn zoon Jan te
krijgen. Hij voelde zich toch niet helemaal lekker bij dit bezit. Maar de notaris had hem
gerust gesteld; het kon geen kwaad dat deze panden op zijn naam stonden, ze waren
immers van Duitse Joden geweest. In september 1944, kort voor de bevrijding van Cuijk,
deed hij een nieuwe poging. Nu lukte het wel, maar door de oorlogsomstandigheden
werd dit niet in het kadaster geregistreerd. Na de oorlog richtte een van de vroegere
eigenaren, Paul David zich, mede namens Ernst Kann tot H.J.E. om tot een schikking
te komen. H.J.E. gaf toen aan dat ze aan het verkeerde adres waren en tevens wees hij
David erop hij niet met hem kon onderhandelen, omdat David Duits, en dus vijandelijk
onderdaan was. Hierover verderop meer.
246 | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |
Hfdst-8.indd 246 22-10-18 09:42