Page 243 - Voorwerk.indd
P. 243

Uitgangspunten
                      Al in 1942 was de regering in Londen gaan nadenken volgens welke beginselen na
                  de oorlog het rechtsherstel zou moeten plaats vinden en op welke wijze. Daaruit kwamen
                  enkele regelingen voort die afweken van het bestaande Nederlandse recht. De voornaam-
                  ste daarvan was het Besluit Herstel Rechtsverkeer (E 100) Dat was niet specifiek voor de
                  joodse slachtoffers gemaakt, maar bleek wel vooral op hen van toepassing te zijn.
                      Een belangrijk uitgangspunt daarin was, dat rechtsbetrekkingen die op basis van
                  Duitse wetgeving tot stand waren gekomen als nooit bestaand hebbend werden be-
                  schouwd. Dat was bijvoorbeeld het geval ten aanzien van de eigendomsoverdracht van
                  ‘Jodenhuizen’,  liquidatie  en  arisering  van  bedrijven,  inlevering  van  vermogens  en
                  bezit-tingen  bij  Liro.  En  dit  uitgangspunt  gold  ook  voor  rechtsbetrekkingen  die  tot
                  stand  wa-ren  gekomen  onder  dwang,  bedreiging  of  onbehoorlijke  invloed  van  de
                  Duitse bezetter of collaborerende instanties.

                      Hoe werkte het?
                  De regeling van de wijze waarop het rechtsherstel verkregen kon worden en de
                  uitvoering ervan is zowel in de tijd zelf als ook daarna wisselend beoordeeld. Het
                  was niet zo dat  op grond van deze uitgangspunten de ‘gedepossesseerden', zoals
                  de beroofde Joden werden aangeduid, zonder meer weer over hun bezit konden
                  beschikken, alsof het hen nooit was afgenomen. Zij moesten daarover in
                  onderhandeling gaan met degenen die het nu in handen hadden over de condities
                  waaronder het terugdraaien van de ontstane rechtsbetrekkingen zou plaats vinden.
                  Kwam men er niet uit, dan kon degene die zijn eigendom terug wilde hebben zich
                  wenden tot de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel. Die deed
                  dan een uitspraak, waarop geen hoger beroep mogelijk was.
                      De  afdeling  Rechtspraak  moest  oordelen  naar  billijkheid  en  redelijkheid  en
                  dan vaststellen dat niet-ingrijpen van de Raad onredelijk was. Dat gaf de betrokken
                  rechters  een  grotere  vrijheid  dan  bij  de  gewone  rechterlijke  colleges.  Door  de
                  vaagheid van die begrippen kon dit er ook toe leiden dat er grotere onzekerheid voor
                  de  partijen  bestond  over  de  afloop  van  de  procedure  dan  zij  hadden  bij  normale
                  rechtsgedingen. Daar kwam nog bij, dat de afdeling Rechtspraak verdeeld was over
                  meerdere  ressorten  in  het  land,  die  onafhankelijk  van  elkaar  werkten  en  daardoor
                  over  soortgelijke  gevallen  soms  ongelijk  oordeelden,  en  zonder  dat  hoger  beroep
                  mogelijk was. Na enige tijd ontstond er wel een zekere jurisprudentie waarnaar men
                  zich  richtte,  maar  die  kon  niet  van  bo-venaf  worden  afgedwongen,  omdat  hoger
                  beroep immers niet bestond.


                      Billijkheid?
                  Er is  een nog  fundamenteler  bezwaar  tegen  het systeem van de in Londen ont-
                  worpen opzet van het rechtsherstel. Dat heeft met name Wouter Veraart naar voren
                  ge-bracht in zijn dissertatie ‘Ontrechting en rechtsherstel in Nederland en Frankrijk
                  in de jaren van bezetting en wederopbouw.’ Hij vindt het niet terecht, dat het stelsel
                  was ge-


                  | HOOF DS TU K 8 | N A DE OO RL O G |                                       245



       Hfdst-8.indd   245                                                                   22-10-18   09:42
   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248