Page 216 - Voorwerk.indd
P. 216
De onderduikorganisatie van kapelaan Miedema bestond, zoals vermeld, op dat mo-
ment nog niet. Als joodse families wilden onderduiken zouden ze dat zelf moeten zien
te regelen. Dat is niet gebeurd en dan blijft toch de vraag: wilden ze het zelf niet, of
bood zich geen gelegenheid? Aan tijdgenoten kunnen we het niet meer vragen. Degene
die misschien nog het meest duidelijkheid daarover had kunnen verschaffen is Arthur
van Leeuwen. Maar ook hij is er niet meer. Evenmin als de leden van families als Van
Bergen, Van Os, Voss en Van Kempen, die veel omgang hadden met joodse families.
Daarom blijft het gissen. Daarbij kan aan de volgende veronderstellingen worden ge-
dacht.
De samenstelling van de meeste families was zodanig dat het moeilijk was hen op een
en hetzelfde adres onder te brengen. Het gezin van Harry Andriesse bestond uit een
echtpaar, een tienjarige dochter en een tachtigjarige grootvader. De familie Bock be-
stond uit vier bejaarden. Van de familie Kaufman was de vrouw ziekelijk. Onderduik van
al deze mensen zou alleen op een groot aantal verspreide adressen mogelijk zijn ge-
weest. Het is mogelijk dat de betrokkenen dat zelf niet wilden. Wiel van Dinter schreef
in De Joden van Gennep dat de nonnen van het Norbertushuis hadden aangeboden
Nanny Kaufman als dienstmeisje in huis te nemen. Dat is niet gebeurd. Vonden de ou-
ders het te gevaarlijk of wilden ze perse als gezin bij elkaar blijven?
Het is mogelijk dat de verhullingstactiek van de Nazi’s heeft gewerkt en dat men dacht
de rest van de oorlog in een familiekamp als Vught te kunnen overleven. Dat een van
hun familieleden, Jopie Rood, in Vught een zekere positie in nam, kan een rol hebben
gespeeld. Maar of men dat wist? De autochtone Gennepse Joden schijnen nogal een ge-
sloten groep te hebben gevormd. Misschien heeft men gedacht vanuit die geslotenheid
elkaar in Vught te kunnen beschermen en zo gezamenlijk daar eerder te overleven dan
op een of meerdere onderduikadressen.
Het is mogelijk dat het feit dat Karl Jordan vanuit het kamp Westerbork contact opnam
met hun voormalig dienstmeisje Riek Achterberg-Roosenboom wellicht heeft
bijgedra-gen tot enig optimisme over dergelijke kampen. Karl Jordan verzocht om het
toezenden van pakketjes met spulletjes, die in Westerbork moeilijk of niet te
verkrijgen waren. Dit zal waarschijnlijk begin april 1943 binnen de groep Gennepse
Joden bekend zijn geweest. En dat van degenen die in 1942 waren gedeporteerd nooit
meer iets was ver-nomen kan er ook toe hebben bijgedragen, dat men het maar beter
vond in Nederland in een familiekamp terecht te komen dan in het onheilspellende
Oosten. Maar of dit alles een rol gespeeld kan hebben is speculatie.
En is er nog de mogelijkheid dat ook de potentiële onderduikverleners zijn terugge-
schrokken. Niet alleen uit angst voor represailles, maar ook om de situatie, waarin men
met de joodse families in huis zou komen te verkeren. Gemoedelijke en vriendelijke
omgang op afstand was nog iets anders dan gedurende een langere periode in één
218 | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |
Hfdst-7.indd 218 21-10-18 16:50