Page 157 - Voorwerk.indd
P. 157
Met name geldt dit voor een aantal parochiegeestelijken, die
op plaatselijk niveau nauw betrokken raakten bij het organise-
ren van onderduikadressen. Niet alleen voor Joden, maar ook
voor mannen die zich aan de ‘Arbeitseinsatz’ onttrokken en
Engelse piloten. In Gennep was zo’n geestelijke kapelaan
P.R.E.J. (Ed) Miedema. Hij was sinds 1940 in Gennep en onder-
nam energiek de uitbouw van het katholieke jeugdwerk, vooral
onder de arbeidersjeugd en genoot als zodanig een zeker gezag.
Kapelaan Maar zijn aanpak was ook in sommige kringen omstreden. Zijn
P.R.E.J. Miedema. activiteiten op het gebied van onderduikadressen schijnen ech-
ter pas in de zomer van 1943 op gang te zijn gekomen, nadat de deportaties van de
Gennepse Joden al hadden plaats gevonden. Zijn relatie met deken Kreijelmans was
tijdens de oorlog gespannen. Die vond het bijvoorbeeld niet goed dat hij een telefoon
had want die had hij zelf ook niet. Aldus Miedema, lang na de oorlog in een interview.
Provinzentjudung
Eind maart 1943 was het moment gekomen dat werd begonnen met de al in sep-
tember 1942 aangekondigde volledige evacuatie van de Joden uit de provincies. Op
dinsdag 30 maart 1943 werd via de pers een beschikking van de commissaris-generaal
voor de openbare veiligheid Rauter bekend gemaakt. Daarin werd bepaald dat met in-
gang van 10 april 1943 aan Joden het verblijf in de provincies buiten Noord- en Zuid-Hol-
land en Utrecht verboden was. Joden die zich daar bevonden moesten zich naar het
kamp te Vught begeven. Bij hun vertrek was het meenemen van reisbagage en waarde-
voorwerpen toegestaan. Vóór het verlaten van hun woonplaats moesten de Joden zich
melden bij het hoofd van de plaatselijke politie, opdat hun woningen behoorlijk konden
worden afgesloten en aan hen een reisvergunning naar het kamp te Vught kon worden
verstrekt. Dit betekende dus dat zij die reis wel zelf moesten bekostigen.
Op 13 april verscheen er een gelijkluidende beschikking in de kranten
betreffende Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Vanaf 23 april mochten zich buiten de
kampen en Amsterdam geen Joden meer ophouden. In mei en juni volgden razzia’s in
Amsterdam zelf. Degenen die daar uit hun huizen werden gehaald gingen niet eerst
naar Vught, maar rechtstreeks naar Westerbork, en vandaar aanvankelijk nog naar
Sobibor en daarna vanaf augustus weer naar Auschwitz. Eind september 1943 waren
er nauwelijks nog Joden legaal in Nederland.
In geen van de kranten verschenen verder berichten over het gedwongen vertrek dat op
op 30 maart in de kranten was afgekondigd. Alleen het NSB-blad ‘Volk en Vaderland’
plaatste al op 2 april een commentaar onder de kop “Stertocht naar Vught”. Ook hier
werd het concentreren van de overgebleven Joden weer als een noodzakelijke veilig-
heidsmaatregel voorgesteld.
158 | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |
Hfdst-5.indd 158 21-10-18 16:39