Page 155 - Voorwerk.indd
P. 155
Eind januari 1943 moesten de burgemeesters, op bevel van de Beauftragte van de Rijks-
commissaris in Limburg opnieuw lijsten van de Joden in hun gemeente opsturen, met
vermelding van de reden waarom zij waren ‘zurückgestellt’ en tot wanneer, en met op-
gave van het aantal vertrekken in de woningen die zij bewoonden. Ook werd gevraagd
wie de eigenaar was en of deze Ariër of Jood was. De burgemeester stuurde dit verzoek
door aan Arthur van Leeuwen als vertegenwoordiger van de Joodse Raad. Aan de hand
van diens informatie stuurde de gemeente Gennep die lijst op 6 februari op, met twintig
namen en negen woonadressen. Bij Hedwig Kölling-Hirschberg werd vermeld ‘gehuwd
met een ariër’. Bij haar adres geen opgave van de afzonderlijke ruimten in het huis. Dat
is begrijpelijk, want zij kwam niet voor deportatie in aanmerking en ook niet de andere
leden van het gezin, er zou dus ook geen woonruimte vrij komen.
Voor de Joden in Gennep was het nu een kwestie van afwachten tot ze zouden
moeten vertrekken. Uit de getuigenis van Hein Bertisen in 1948 blijkt dat Arthur van
Leeuwen in die tijd al bezig was een onderduikadres te zoeken voor hem en zijn vrouw
en dochter. Dat lukte toen niet. Max Bock had rugzakken klaar staan voor hem, zijn
vrouw en zusters. Of er toen verder aan onderduiken is gedacht?
Aanzet tot verzet
In februari 1943 richtten de kerkgenootschappen zich opnieuw met een geza-
menlijk schrijven tot Seijss-Inquart, waarin werd geprotesteerd tegen meerdere soor-
ten vervolging en deportatie van Nederlanders, waaronder ook de Joden. Dit schrijven
werd ook weer van de kansel voorgelezen. In de brief van de bisschoppen werd daaraan
toegevoegd:
Bij alle onrecht dat geschiedt en het leed, dat wordt geleden, gaat Onze
deelneming zeer in het bijzonder uit naar de jeugdige personen, die
met geweld uit het ouderlijk huis zijn weggevoerd, alsook naar de
Joden, en naar Onze katholieke geloofsgenooten die uit het joodsche
volk zijn voortgekomen, die aan zulk groot lijden zijn blootgesteld.
Bovendien echter voelen Wij Ons diep gegriefd door het feit, dat voor
de uitvoering van de tegen deze twee groepen van personen genomen
maatregelen de medewerking wordt geëischt van onze eigen landge-
nooten, zooals van autoriteiten, van ambtenaren, van bestuurders van
inrichtingen. Beminde Geloovigen, het is Ons bekend, in welk een ge-
wetensnood daardoor de betrokken personen geraakt zijn. Welnu: om
allen twijfel en onzekerheid omtrent dit punt bij U weg te nemen,
verklaren Wij met allen nadruk, dat medewerking in dezen in gewe-
ten ongeoorloofd is. En, mocht het weigeren van medewerking offers
van U vragen, weest dan sterk en standvastig in het besef, dat gij voor
God en de menschen uw plicht doet.
156 | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |
Hfdst-5.indd 156 21-10-18 16:39