Page 112 - Voorwerk.indd
P. 112

voorraden aan de joodse textielzaken en bij de her-distributie. Naar eigen zeggen heeft
                  Distex geprobeerd zoveel mogelijk met de belangen van de joodse eigenaren rekening
                  te houden door partijen beneden de waarde van duizend gulden geheel vrij te laten en
                  door aan de eigenaren 120 procent van de inkoopprijs persoonlijk te betalen en dan
                  niet via Liro. Vanaf mei 1942 was dat laatste echter niet meer mogelijk, toen moest alles
                  rechtstreeks naar Liro. Het lijkt erop dat de voorraad van Julchen Andriesse-Jacobsohn
                  grotendeels vrij is gelaten. Toen de familie in april 1943 was vertrokken en de inboedel
                  werd geïnventariseerd, stonden er nog manden met linnengoed in de zaak, zoals de
                  dochter van gemeentebode uit die tijd wist te vertellen.
                      Ondertussen konden de verschillende leden van joodse families, die bij LTC en
                  Gentricot in dienst waren, daar wel blijven werken en genoten zij dus ook inkomen. Het
                  gaat hier om Werner Hertog, Hildegard Andriesse en Hedwig Bock.

                      De ster
                      Nieuwjaar  1942  kan  voor  de  Joden  in
                  Gennep met weinig optimisme zijn verlopen
                  en er volgden inderdaad al snel nieuwe maat-
                  regelen die het leven voor hen nog moeilijker
                  maakten. De meest schokkende daarvan was
                  wel de invoering van de Jodenster, die alle Jo-
                  den vanaf zes jaar vanaf 3 mei 1942 op hun
                  kleren  moesten  dragen.  Ook  dit  werd  in  de
                  pers gebracht als een veiligheidsmaatregel.
                  Duitsland  moest  de  Joden  zonder  uitzonde-
                  ring als vijanden beschouwen. Zij waren de
                  verwekkers van de oorlog, waarvoor duizenden hun leven moesten offeren. Door deze
                  maatregel waren Joden ook in het openbaar onmiddellijk als zodanig kenbaar.
                      Vanaf  midden  1941  moesten  alle  Nederlanders  vanaf  15  jaar  zich  altijd
                  kunnen legitimeren middels een persoonsbewijs dat ze bij zich moesten dragen. Bij
                  de Joden, personen  met  drie  of  vier  joodse  grootouders,  werd  dit  persoonsbewijs
                  vanaf  begin 1942 gemerkt met een grote zwarte J, zowel op bladzijde 1 rechts naast
                  het  rijkswapen,  als  op  blz.  5  links  naast  de  foto.  Toen  de  toegang  tot  steeds  meer
                  plaatsen  voor  Joden  verboden  werd  en  hun  bewegingsvrijheid  steeds  meer  werd
                  beperkt,  kon  op  deze  manier  gemakkelijk  worden  gecontroleerd  of  zij  zich  aan  die
                  verboden hielden. Verplichting tot het dragen van een Jodenster, zoals in Duitsland
                  al  eerder  was  ingevoerd,  was  eind  1941  al  overwogen,  maar  men  vond  het  toen
                  toch  nog  te  prematuur. Het zou, dacht men, bij de Nederlanders te veel medelijden
                  wekken en dat zou nadelig zijn voor de beoogde nazificering van Nederland. Maar een
                  half jaar later vond de Duitse bezetter dat hij wel zo ver kon gaan. Vanaf nu hoefde
                  niemand  om  zijn  of  haar  persoonsbewijs  gevraagd  te  worden,  maar  kon  men
                  onmiddellijk zien of iemand Jood was. Tenminste als die zich aan de regels hield. Wie
                  dat niet deed werd zwaar gestraft.




                  | HOOF DS TU K 3 | DE D U IT S E I NV A L  E N DE E E R S T E OO RL O GSJA R E N |  111



       Hfdst-3.indd   111                                                                   21-10-18   17:23
   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117