Page 36 - Voorwerk.indd
P. 36

Palestina, Egypte, Irak, Noorwegen en Zweden, en vormde twintig procent van de om-
                  zet van 700.000 gulden per jaar. Er waren toen 225 werknemers. Voor DACO was Kann
                  en Co de grootste afnemer. In feite waren de twee bedrijven nauw verbonden. Wat de
                  een maakte werd bij de ander verwerkt en van daaruit verkocht.
                      In de loop van de zomer van 1938 ontstond bij DACO toenemende arbeidsonrust. Het
                  bedrijf had zo’n 150 werknemers, voornamelijk jonge vrouwen, de meeste uit de nabije
                  omgeving. In eerste instantie ging het om loonsverhoging. Er werd een lokale afdeling
                  van de Rooms-Katholieke naaisters- en textielarbeidersbond opgericht, waarvan de se-
                  cretaris door de directie ontslagen werd. In de pers verklaarde directeur Paul David dat
                  zijn werknemers door de vakbond onder druk werden gezet om lid te worden. Er was in-
                  derdaad weinig bereidheid tot het lidmaatschap van die bond. Toen aan een aantal eisen
                  ten aanzien van loonsverhoging en arbeidsreglementering maar gedeeltelijk was tege-
                  moet gekomen werd, met steun van de landelijke katholieke bond, met staking gedreigd.
                  De pas aangetreden burgemeester Van Banning riep daarop eind augustus beide partijen
                  op voor onderhandelingen op het stadhuis. Deze leidden er uiteindelijk toe dat er over-
                  eenstemming werd bereikt. De lonen gingen gefaseerd van 10 naar 15 gulden per week.

                      Familie Kann
                      Ernst Kann was in 1895 in Duisburg geboren, trouwde in 1920 in Goch met de sla-
                  gersdochter  Hedwig  Koppel  (1896)  en  was  daar  een  textielfabriek  begonnen.  Burge-
                  meester Wolters haalde hem over zijn fabriek over te brengen naar Gennep, wat stap
                  voor  stap  gebeurde.  Hij  woonde  toen  nog  in  Goch.  Na  de  machtsovername  door  de
                  nazi’s liet hij zich al op 4 april 1933 in Gennep inschrijven en vluchtte op 28 juni met
                  zijn gezin naar Gennep, waar hij op de Heijenseweg een woning betrok., Hij was toen
                  38 jaar. Het gezin bestond toen uit hem, zijn 36-jarige vrouw Hedwig, dochters Lore,
                  10 jaar oud, en Rosemarie van drie, en zijn schoon moeder Klara Koppel-Leijser, 72 jaar.
                  Haar man was in 1927 in Goch overleden.




                  | HOOF DS TU K 1 | JOO DS E F A M I L I E S I N G E N N E P  |              35



       Hfdst-1.indd   35                                                                    21-10-18   17:18
   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41