Page 91 - Voorwerk.indd
P. 91

Definitie van Jood
                           In een circulaire aan de gemeenten van 30 september 1940 werd voor het eerst
                       gedefinieerd wie als Jood gold. De nazi’s hadden geen boodschap aan de criteria die
                       de Joden zelf hanteerden., namelijk kinderen van een joodse moeder. De Nederlandse
                       wetgeving kende geen verschil tussen Joden en niet-Joden. Wel werd in het Bevolkings-
                       register in die tijd nog bijgehouden van welk kerkgenootschap iemand lid was. Bij de-
                       genen die lid waren van het Israëlitisch kerkgenootschap stond ‘N.I.’
                           De  nazi’s  zagen  het  Jodendom  niet  als  een  religie,  maar  als  een  ras.  Men  was
                       ‘van joodsen bloede’. In de negentiende eeuw had een fanatiek voorman van het racisti-
                       sche antisemitisme, Georg von Schönerer (1842-1921) het al zo uitgedrukt: Die Religion
                       ist einerlei, im Blute liegt die Schweinerei.
                           Dat betekende echter niet dat het lidmaatschap van het Israëlitisch kerkgenoot-
                       schap geen rol speelde bij het bepalen of iemand Jood was. Iedereen die drie of vier
                       joodse grootouders had was Jood. Maar wanneer gold een grootouder als joods? Een
                       groot  ouder gold als joods indien die grootouder was ingeschreven als lidmaat van een
                       Israëlitisch kerkgenootschap. Of als dat niet het geval was, indien die grootouder een
                       of twee ouders had die als zodanig waren ingeschreven. Het lijkt er daarom op dat de
                       nazi’s, die het Jodendom niet zagen als een religie maar als een ras, niet consequent
                       waren. Dit omdat ze de inschrijving bij het Israëlitisch kerkgenootschap als maatstaf
                       namen. In de praktijk waren ze echter wel consequent omdat in de periode dat die
                       (over)grootouders leefden iedereen ‘van joodsen bloede’ zich had laten inschrijven als
                       lidmaat van het Israëlitisch kerkgenootschap. ‘Ras’ en religie vielen toen nog samen. In
                       de 20  eeuw was dit niet altijd meer het geval. Een klein deel van afstammelingen van
                            ste
                       Joden waren namelijk geen lid meer van het Israëlitisch Kerkgenootschap, en stonden
                       als zodanig ook niet in de Bevolkingsregisters vermeld. Zo kon het voorkomen dat ie-
                       mand die in het Bevolkingsregister vermeld stond als RK (katholiek), NH (protestant) of
                       ‘geen’ volgens de circulaire van 30 september 1940 toch als Jood werd beschouwd, en
                       wel vanwege grootouders, die nog wel lidmaten waren geweest en als zodanig stonden
                       geregistreerd.

                           Registratie
                           De vaststelling van deze definitie betekende nog niet dat dit tot registratie leidde
                       van degenen die volgens definitie als Jood werden beschouwd. Dat gebeurde pas begin
                       1941. Een belangrijke maatregel die het lot van individuele Joden zou gaan bepalen
                       was de verordening van 6 januari 1941, 6/41. Iedereen met een of meer joodse groot-
                       ouders werd verplicht om zich te laten registreren op het gemeentehuis. Op 6 maart
                       1941 werden, tegen betaling van één gulden per persoon, in Gennep aan 45 personen
                       formulieren uitgereikt.










           90                      | E N T OE N W A R E N Z E W E G | JO DE NVE R V OL G I NG I N E E N N OO R D-L I M B U R GS S T ADJ E |



       Hfdst-3.indd   90                                                                    21-10-18   17:23
   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96