De MOLENS van Gennep

Onderstaande tekst is van de hand van Wiel van Dinther in een uitgave van het ‘Molenbulletin' 1 e jaargang 1996 nummer 2, uitgegeven door de molenstichting Limburg (MSL). Ik heb de tekst gekregen van Sjaak Noij. Op een later tijdstip kan ik de tekst wellicht nog voorzien van een aantal illustraties en afbeeldingen ter verduidelijking.

De molens van Gennep;

Geschiedenis van de molens van Gennep die op het grondgebied van de huidige gemeente Gennep stonden. Indeling in de molens van vóór 1850, de molens van na 1850 en de huidige molens. Geschreven door Wiel van Dinther in een uitgave van het ‘Molenbulletin' 1 e jaargang 1996 nummer 2, uitgegeven door de molenstichting Limburg (MSL).

Eeuwen lang zijn er Gennepenaren geweest die van de wind geleefd hebben. Als vrachtschipper zeilden ze over de Maas naar Venlo of Ravenstein. Anderen verdienden hun kost ‘op de molen'die graan maalde, boomstammen zaagde, oliehoudende zaden perste, weefsels tot vilt stampte of eikenschors maalde. De koren-, zaag-, olie-, walk- en schorsmolen die we hier bedoelen, moeten we aan de rand van de woonkern en tot 1973 eigen gemeente Gennep situeren. Wat windmolens voor het malen van graan betreft, we vinden die in elk van de vijf kerkdorpen waaruit de huidige gemeente Gennep bestaat; Milsbeek, Ottersum, Ven Zelderheide, Gennep en Heijen. Daarbij dient evenwel opgemerkt te worden dat, uitgezonderd die van Gennep, ze allemaal in de 19 e eeuw gebouwd werden. Het afschaffen van de molendwang in de Napoleontische tijd heeft hier een verlate echo gehad. Voor de water(rad)molens dienen we uiteraard de waterkant op te zoeken. In Gennep gaat het dan om de oevers van de Niers en haar zijstroompje de Kendel. Uit nog bewaard gebleven rekeningen en verantwoordingen kunnen we concluderen dat voor 1500 binnen Gennep zo wel een wind- als een watermolen stond.

De molens vóór 1850

Wind en watermolens

De oudste verwijzing naar Gennepse molens vinden we in een erfdeling tussen de Heren van Brederode en Johan van Loon-Heinsberg, Heer van Gennep, uit 1413. Daarin komt men overeen, dat het slot Lonensteyn binnen Gennep wordt afgebroken, behalve een slottoren omdat daar de windkorenmolen op staat. Zo'n molen betekende inkomsten aan molenrechten voor de Heer van Gennep; een dergelijke geldbron sloopte men dus niet! In 1438 verleent de hertog van Kleef het drostambt van Gennep aan Elbert van Alpen. In desbetreffende oorkonde is vastgelegd dat de dorst het onderhoud zal bekostigen aan o.a. “…..unse twe moelens, as die wijndtmoelen end watermoelen mit den molenhuysen, dijcken, arcken en sluysen ind anderen ioren toebehoirten….” Of de watermolen ouder was dan de windmolen? Ik vermoed van wel. De techniek van de windmolenbouw was nog volop in ontwikkeling en die van de watermolens al ‘uitgekristalliseerd'.

Papiermolen van Willem Boye 1428-1520

Bij charter van 1428 krijgt Nijmegenaar Willem Boye toestemming van de hertog van Kleef (dan heerser over Gennep) op de Niers een tweeraderige (onderslag)watermolen te bouwen en te exploiteren voor de vervaardiging van papier. Tevens staat vermeld dat deze papiermolen geen hinder mag geven aan de al aanwezige korenwatermolen van de hertog. Het stadje Gennep heeft in de vijftiende eeuw dus drie molens: een korenwindmolen op de stadswallen en een waterkoren- en papiermolen aan de Niers. Deze papiermolen was de eerste in zijn soort binnen het Nederlands sprekende gebied. Tussen Adolf, hertog van Kleef, en de stad Keulen bestond aan het begin van de 15 de eeuw een spanningsveld, dat de handelsbetrekkingen tussen beide steden op een laag pitje zette. Voor papier was het Kleefse gouvernement op de Keulse markt aangewezen. De stichting van de Gennepse papiermolen betekende dus een uitstekend alternatief. Aan de verleende concessie was dan ook de voorwaarde verbonden, dat Willem Boye de Kleefse hertogelijke schrijfkamer elke week “eyn boick papyrs” zou leveren. De watermolen heeft zijn activiteiten rond 1520 beëindigd. De snelstromende, waterrijke Niers kon behalve de bestaande graanwatermolen ook de papiermolen voldoende aandrijfkracht leveren. In bovengenoemde concessie wordt overigens een reëel probleem aangeduid: de waterhuishouding bij de molens. De ongeveer 120 km lange Niers telde vanaf Wickrath tot de uitstroom in de Maas bij Gennep tientallen molens. Om voldoende aandrijfkracht te krijgen stuwde de molenaar het waterpeil vóór de molenark op. Of er dan genoeg water naar zijn buurman stroomafwaarts vloeide? Daar zat hij niet zo mee.

Niersschouw

De situatie vroeg derhalve om een regeling van hogerhand. Het oudst bekende Niersregelement dateert uit 1437. Het openen van sluizen, het maximum waterpeil per molen, het ijken van de peilschaal, de reiniging van de Niers, daarvoor werden regels op papier vastgelegd. Regels vragen om controle op het naleven ervan. De Niersschouw deed haar intrede.

Stadsmolens

De inspectiecommissie uit het jaar 1600 gaat met haar rapportage tot aan de molenark bij de rand van de stad Gennep. Daar eindigt haar zeggenschap. De schriftelijke vastlegging van haar bevindingen geeft de grens van het inspectiegebied met de stad Gennep aan. De getekende Niersloop die voorzien is van schouwnotities eindigt bij een wind- en watermolen. De windmolen is duidelijk een torenmolen. De molen van Lonensteyn uit 1413?

Na de 15 de eeuw signaleren we de Gennepse molens ook in de documenten uit de 16 de en 17 de eeuw. We weten dat er reparaties plaats vinden aan de hertogelijke watermolen (een nieuwe as; 1512). Ook de windmolen is aan revisie toe. Met hulp van tien mannen steekt Johan Tymmerman een nieuwe molenroede aan de windmolen, een karwei van elf dagen. In 1516 haalt de molenaar met een gehuurde kar een nieuwe molensteen in Hönnepel aan de Rijn op (uit Keulen afkomstig?) Kosten: 15 goudsguldens.

Geschil

Gecommitteerden van de Staten Generaal van Holland ontmoeten op de Maasvesting ‘het Genneperhuis'afgevaardigden van de keurvorstelijke Pruisische regering en bespreken het conflict tussen de molenaars van Gennep en het garnizoen op het Genneperhuis (1659). De molenaars zijn van mening dat de officieren en soldaten verplicht zijn hun graan in Gennep te laten malen. Ze hebben een paard en kar van het leger in beslag genomen. De militairen voeren aan dat de mulder in Gennep 1/16 deel aan maalloon rekent, terwijl ze elders maar 1/24 deel kwijt zijn. Op het hoogste niveau wordt het geschil opgelost: voortaan betalen de soldaten het 1/24 deel. Is 1672 voor de Nederlanden het bekende rampjaar, ook voor het Pruisische Gennep betekent het een catastrofaal jaar. Op hemelvaartsdag breekt er brand uit in het stadje: 36 huizen worden in de as gelegd. En ook de oliemolen. Was de brand daar begonnen? In elk geval ging de Pottenhoek in vlammen op en dat Gennepse stadsdeel ligt aan de Nierskant. Tijdens het opruimingswerk van de sluizen in de Niers bij de Gennepermolen (1919) komt letterlijk een chamottesteen boven water met aan één kant twee wapens (gekruiste adelaar en een dubbele slang met daartussen een boom) en aan de andere kant de woorden ‘Maximilianus Imperator' en het jaartal 1566. (Keizer Maximilianus gaf in 290 bevel St.-Victor, de patroon van de molenaars, te martelen en te doden.) Een relatie naar de inhoud van het Niersregelement?

Walkmolen

In de 18 de eeuw valt het hertogdom Kleef, en dus ook Gennep, onder regime van de koning van Pruisen. Bij de grote watersnood van 1740 wordt de koninklijke walkmolen te Gennep zwaar beschadigd. Drie jaar daarna laat Pruisen ter stimulering van de plaatselijke dekenfabricage een nieuwe walk- /volmolen bouwen op de rechteroever van de Niers tegenover de graanwatermolen aan de stadskant. Spoedig daarop wordt deze volmolen gecombineerd met een looi- of schorsmolen. Helaas valt de walkmolen in 1746 aan vlammen ten prooi. Maar in 1749 vermeldt een gemeentelijk rapport weer de aanwezigheid van vier molens op de Niers te Gennep te weten de koninklijke walkmolen, de looimolen, de graanmolen voor tarwe en rogge, en een oliemolen. Deze laatste stond op de linkeroever van het riviertje. De straat die er naartoe liep, heet nu nog de Oliestraat.

Stadswindmolen

In de Napoleontische tijd (1798-1814) zijn de molens blijkbaar ‘geprivatiseerd'. Want we lezen dan over een watermolen aan de noordoostkant van Gennep nabij de Niersbrug en over een windmolen op de zo geheten Molenberg (zuidoostkant). Ze zijn gezamenlijk eigendom van molenaar Theodor Berns uit Gennep en Jan van den Bogaard uit Heumen. De windmolen is de waarschijnlijke opvolger van de torenmolen op de zelfde zuidoostelijke stadsmuur. Want in een lijst van Gennepse burgers uit 1562 is al sprake van personen die wonen ‘an die muyr an die de moelen staet' . Uit de straatsgewijze opsomming kan men opmaken, dat met deze molen die uit 1413 bedoeld wordt.

Brand

In de nacht van 13/14 maart 1845 raakt deze stadsmolen, staande op gemeentegrond en bemalen door twee molenknechts voor de erven Berns en de erven Van den Boogaard, in brand. De twee mulders zijn op hun respectieve kostadressen en de molen is afgesloten. Om kwart over drie 's nachts passeert de nachtwacht nog de molen zonder iets bijzonders op te merken. Een half uur later zien twee vissers schijnsel in de molen, dat zij voor een lantaarn houden. Maar om vier uur staat de molen in lichterlaaie. Het gangwerk, de kap en de roeden worden totaal vernield. Een zwart geblakerde romp is alles wat resteert. De molen zal daar niet herbouwd worden. In 1875 wijst men bij de zuidoostelijke stadswal de plek aan waar de ronde fundamenten van de afgebrande molen zitten.

Watermolen op de IJsheuvel of Kendelmolen

De boeren uit Gennep en omstreken hadden na de molenbrand van 1845 naargelang hun woonplek de keus tussen de watermolen aan de Gennepse Niersbrug en die aan de Plasmolen. Ook konden ze met hun maalgoed naar het Pruisische Kessel of de watermolen op de Kendel rijden. De laatstgenoemde molen wordt al in de 14 de eeuw aangeduid en is door de eeuwen heen als vrijmolen (geen dwangmolen) in bedrijf geweest. Bij tractaat van 1815, dat na Napoleon de grensscheiding tussen Nederland en Pruisen regelde, kwam de grens in het midden van de Kendelbeek te liggen en stond de molen op Nederlands dat is Ottersums gebied. Deze molen aan de Kendel, ook wel de ‘molen op den Yshövel' genaamd, kreeg in 1847 Hermanus de Louw als molenbaas. Hij stamde uit een oud Brabants molenaarsgeslacht in Oss. Tot 1930 zouden opeenvolgende De Louw's het waterrad laten draaien.

extra info over de molen(s) van de IJsheuvel

Hoog water

Vermeldenswaard is een gebeurtenis in 1926 bij het hoge water van toen. Het Maaswater dat de Niers op kwam, stuwde binnen enkele uren ook het peil van de Kendel fors omhoog. Molenaar De Louw werd 's nachts wakker van ongewoon watergeruis. Hij stapte het bed uit en…..stond in het water. Na een oliepitje aangestoken te hebben viste hij zijn drijvende klompen uit het wateren ging zijn inwonende, ongetrouwde zus waarschuwen. Hij moest haar toen op zijn rug naar de ‘opkamer' dragen! Een pleegzoon van de laatste De Louw schakelde na 1930 definitief over op motorkracht, eerst petroleum- en later elektromotor. Het einde van de Tweede Wereldoorlog luidde ook het einde van de Kendelmolen in. De geallieerde bezetters stelden 'n twee kilometer brede strook niemandsland aan de grens in. De molen lag in deze verboden zone. Langzaam maar zeker roofden onbekenden de molen leeg en verdwenen de technische installaties spoorloos. Raamkozijnen, deuren, zelfs de dakpannen vonden hun duistere weg naar elders. Het gebouw veranderde in een ruïne; het puin werd ten slotte afgevoerd en de molen niet meer opgebouwd.

Molens van na 1850

In 1731 laat de Pruisische regering ondanks begrijpelijke tegenwerking en vertragingstactieken een kadaster-atlas vervaardigen van het hertogdom Kleef. Doel: invoering van grondbelasting voor de grondeigenaren. Op de kaart van het ambt Gennep zijn de schors- en walkmolen bij de Niersbrug ingetekend. Deze molens raken rond 1855 buiten gebruik en worden gesloopt.

Gennepermolen 1856-1919

De watergraanmolen aan de linkeroever naast de Niersbrug gaat in 1845 in eigendom over aan de weduwe van Jacob van den Bogaard te Wijchen, afkomstig uit Gennep. Deze Hendrina van den Bogaard-van Bergen (‘molenaresse') laat de verouderde molen afbreken en herbouwen (1856). Haar zoons Jan (de koopman) en Theodoor (de molenaar) moderniseren de molen enkele jaren later opnieuw en breiden hem uit met een pakhuis (1865). Hij heeft dan een industrieel karakter gekregen. De gebroeders exporteren meel onder de naam ‘Limburgsche Tarwe Bloem Fabriek'. Het fabrieksmatige wordt nog versterkt door de plaatsing van een stoommachine (1878). Februari 1884 kraait hier de rode haan. De overgebleven bouwval is een gevaar voor de spelende jeugd. Daarom worden de muren omgetrokken. De puinhoop blijft zo tot 1899 liggen. Dan koopt H. Kooy uit Arnhem het perceel en laat er een fabriek voor houtwaren (houtzagerij en –draaierij) bouwen. Een reusachtig ijzeren waterrad drijft de machines aan; als hulpkracht bij onvoldoende (of teveel) water installeert hij een stoommachine. In de ‘tiener'jaren van de 20 ste eeuw wordt het gebruik van Nierswater als krachtbron steeds meer discutabel. Het waterschap probeert de stuwrechten van de molen af te kopen. In 1918 lukt dat: op 31 augustus 1919 zal het waterrad voor de laatste keer draaien. Daags daarna begint men met het afbreken en opruimen van stuw en raderwerk. Het molenidee blijft voortleven in de naam: N.V. Fabriek van Houtbewerking “De Genneper Molen”. Niet te verwarren met de ‘Genneper Molen' te Eindhoven- Gestel! Nadat het bedrijf in september 1982 wegens liquidatieproblemen is stilgelegd, blijft het gebouw uitwendig in zijn oorspronkelijke staat. Maar inwendig is het veranderd in kantoorruimte en wooneenheden. De naam blijft evenwel zoals hij tientallen jaren is geweest: De Genneper Molen.

Molen op de Logterheuvel 1926-1944

Op 1 september 1926 behandelt de gemeente Gennep een aanvrage van Ger. Jacobs uit Milsbeek-Ottersum, molenaar en molenbouwer, tot het oprichten van een windmolen. Hij krijgt 18 september d.a.v. de vergunning en mag aan de Heijenseweg op de Logterheuvel een molen bouwen mits “……de afstand van den beerput tot den welput minstens 6 M bedraagt en de grondkeerende muren eene dikte hebben van tenminste 0.33M.”

Jacobs bouwt de stenen beltmolen, een buitenkuier met niet gestroomlijnde ijzeren wieken en een vlucht van 24 meter. Hij gebruikt daarbij onderdelen van zijn ontmantelde windmolen aan de Oude Molenberg (nu; Ovenberg) te Milsbeek. De Logtermolen steekt 11 m boven de heuvel uit, heeft muren van 33cm dik en een houten kap bedekt met geteerd asfalt. Deze molenbouw getuigt niet van een grootse toekomstvisie, want binnen tien jaar komen de maalactiviteiten al stil te liggen (sept. 1935). Motormaalderijen in Gennep en Heijen zijn de korenmolen te machtig. Jacobs probeert eerst zijn terrein inclusief molen te verkopen aan de buurman, het sanatorium “Zonlichtheide”. Bij geen interesse aldaar denkt hij een koper te hebben in iemand die er een hoenderpark en zilvervossenfokkerij wil beginnen. Ook deze koop springt af. De wieken blijven stilstaan en het geheel gaat ten slotte over in handen van J.J. Jansen, een Gennepse handelaar in tractoren, fornuizen, kachels enz. De korenmolen “Logterheuvel” blijft in de oorlog werkeloos staan en dient in de weken dat Gennep in de frontlinie tussen geallieerden en Duitsers ligt (sept. 1944 – feb. 1945) als uitkijkpunt voor de Duitse militairen. Hij wordt doelwit van het Engels geschut aan de Brabantse kant van de Maas. Op 10 november 1944 's middags is de artillerie ingeschoten en blijft van de molen slechts een puinhoop over. Nu herinnert alleen een zandheuvel begroeit met struiken nog aan de molenberg van de laatste der zeven windmolens, die Jacobs in zijn leven bouwde.

Weidemolentje te Milsbeek 1910-1930

De militaire dienst van Jan Laarakkers uit de Milsbeek (1910) is de oorzaak van de oprichting van een wateropvoermolentje, enige in zijn soort in Limburg. Thuis aan de Bloemenstraat was Laarakkers bekend met de moeilijke waterhuishouding van de landerijen rondom de ouderlijke boerderij. De hoge grondwaterstand maakte ook de landbouwgrond ter plaatse te drassig. In West Nederland zag Laarakker de poldermolens. Dat bracht hem op het idee het zompige terrein te bemalen. In en laag gedeelte van het weiland bouwde hij een molentje van baksteen, de romp ongeveer 32cm dik. De wieken hadden een vlucht van ca. 10 meter. Het ijzeren gangwerk was van Duits fabrikaat. Met een scheprad werd het water in een ringsloot gemalen en vervolgens door een stalen buis onder de verhoogde landweg (de Bloemenstraat) door enkele honderden meters verder naar de Maas gevoerd. Tijdens een zware storm in de jaren dertig sloeg het gevlucht op hol en stortte de kap met wieken van de romp. Thans zien we in de wei nog het restant van die romp in slechte staat en probeert de gemeentelijke monumentencommissie in samenwerking met de huidige eigenaar Sengers gelden te vinden om het molentje te restaureren.

Molens van Jacobs (molen van Jansen 1908-1922 en molen van Jacobs 1923-1944)

December 1908 vroeg de reeds eerder genoemde molenaar en molenbouwer Gerardus (Grad) Jacobs uit Milsbeek vergunning om een windkorenmolen te bouwen op een heuveltje in 't Sprokkelveld te Milsbeek. Enkele maanden daarvoor had hij een van de twee stenen molens in zijn geboorteplaats Heumen gekocht. Onderdelen van die molen wilde hij gebruiken bij de bouw van de Milsbeekse molen. Binnen enkele jaren na de oprichting moest Jacobs constateren dat de plaats van de molen niet ideaal was: hij stond te ver van de Rijksweg Gennep-Nijmegen met de tramlijn van de Maasbuurt Spoorweg erlangs, en de windvang was eigenlijk te gering. Jacobs keek uit naar een betere locatie en vond die achthonderd meter noordoostelijk van de bestaande grondzeiler.

Deze nieuwe plek was het hoogste punt aan de Rijksweg tussen Milsbeek en Plasmolen September 1922 vroeg Jacobs een bouwvergunning aan en spoedig daarna verrees er weer een mooie witte bergmolen (1923) met daarin vier koppels stenen. De kap van de al bestaande molen kwam op de nieuwe molen te staan. De wieken waren geschilderd in het Nederlandse rood-wit-blauw en hadden een vlucht van 21 meter. De tram Nijmegen-Venlo stopte bij de molen aan de overkant van de weg. Daar, bij de tramhalte, zette de molenaar zijn woning annex bakkerij neer. Ten zuiden naast de molen opende hij een café die de toepasselijke naam “De Tramhalte” kreeg. Zo dreef Grad Jacobs er zijn Handel in Meel- en Voeder-Artikelen'. De molen van 1908 onttakelde Jacobs verder in 1926 om onderdelen ervan bij de bouw van de Logtermolen in Gennep te gebruiken. De romp bleef staan en is thans woonhuis/atelier van Mart Jansen van de pottenbakkerij “De Vuurvogel”. De witte molen van 1923 aan de Rijksweg, met een elektrische maalstoel onderin, bleef tot aan de evacuatie van de Milsbekenaren medio oktober 1944 in bedrijf. Begin november namen Engelse kanonnen hem vanuit Oeffelt en Haps onder vuur en schoten er de kap af. Het overgebleven stuk romp kreeg na de oorlog een regenkap; binnenin kwam weer een elektrische maalstoel te staan. In de zeventiger jaren werd de concurrentie te groot en stopte de maalderij (1974). De molenberg met een stukje romp herinneren vandaag bij restaurant ‘t'Töpke nog aan de zesde molen die Ger. Jacobs bouwde.

Windmolen van Ottersum 1853-1939

Bij besluit van 16 juni 1853 verleende G.S. van het hertogdom Limburg toestemming aan Joseph Hubert Edmond Janssen te Goch (D) tot de oprichting van een graan- en oliemolen in het dorp Ottersum. De molen kwam buiten de bebouwde kom richting Aaldonk te staan (nu: Wilhelminastraat). Tot 1888 bleven de Janssens de molen voeren. Toen verkochten ze hem aan de landbouwer Gradus van de Loo. Die had niet veel geluk op de molen: het eerstgeboren zoontje werd door de zuigkracht van de draaiende wieken van de omloop gesmakt; in 1891 brandden door blikseminslag het molenhuis met schuur en stallen af. In 1904 opende de P.T.T. in een voorkamertje van het molenaarshuis een hulppostkantoor. Dat zou een oplossing voor de toekomst blijken. Toen in 1913 Gradus van de Loo overleed, zette weduwe Van de Loo-Goossens het maalbedrijf met een knecht voort. Om het mulderswerk wat te verlichten liet weduwe Van de Loo in 1914 een machinekamer aan de molen bouwen met een petroleummotor van 20 pk. Uiteindelijk nam Wim van de Loo de molen over. De P.T.T. werd evenwel steeds belangrijker bij het molenaarsgezin en in 1922 stelde Van de Loo de zekerheid van een rijksbetrekking boven de onzekerheid van het molenbedrijf. Wim Verstraate en daarna Wim Verouden houden de maalderij als muldersknecht in stand.

Totdat in 1931 de gebroeders Hermans uit Haps de molen kopen. Zij hebben de wind ook niet mee: 6 september 1933 brandt de hele molen uit. In december 1933 plaatst A.M. Hermans een advertentie in de Maas en Niersbode waarin hij de heropening bekend maakt van zijn geheel modern ingerichte maalderij. De motormaalderij bleef tot 1937 draaien. Maar Hermans redde het niet; de klandizie verminderde snel. (Men zegt, omdat hij 's zondags na de Hoogmis niet in het dorpscafé verscheen om aan de daar verzamelde boeren een rondje te geven.) In dat jaar veranderde de zaak nog twee keer van eigenaar. Daarna kwam snel het definitief einde: de opstallen van de incourante handel werden na 85 jaar maalbedrijf opgeruimd (1939).

 

Rosmolen te Heijen 1735-1891

Omstreeks 1735 is in Heijen een oliemolen in bedrijf. Het is een rosmolen, die bij Jellis Küppers in de schuur staat. De molen, dus door een paard aangedreven, stond ter hoogte van nu de Heesweg. De buurtschap heette dan ook “d'n olliemeule”. In het begin van de negentiende eeuw is een zekere Hen. Thijssens eigenaar. Zijn weduwe verkoopt huis en stal in 1845 aan H.V. Thijssens. Diens weduwe doet de opstallen in 1885 van de hand aan J.A. van de Voort. Zes jaar later ruimt deze de oude, vervallen bedoening op.

De huidige drie molens van Gennep

Vandaag de dag is de gemeente Gennep nog drie (wind)molens rijk.

  1. “Rust na Arbeid”in Ven-Zelderheide een stenen beltmolen de onlangs (2004) geheel gerestaureerd is en weer maalvaardig is.
  2. “Gerarda”in Heijen een met rietgedekte achtkantige beltmolen.
  3. “De Reus”in Gennep eveneens een maalvaardige beltmolen.

Windmolen “Rust na Arbeid”in Ven Zelderheide 1880

Het zogenaamde gemengd bedrijf , landbouw en veehouderij in dienst van elkaar, veronderstelde vroeger ook de aanwezigheid van een molen. Een landbouwproduct als graan moest gemalen worden; het gema­len goed werd dan o.a. gebruikt als veevoer en meng­voeder voor het vee. De mest van de veestal kwam weer op het land terecht. Deze situatie deed zich ook voor op de Zelderse hei, in het Ven en op de Aaldonk, het werkgebied voor de molen “Rust na Arbeid”. In het late voorjaar en de zomer, als het graan op het land stond en het vee in de wei, was bet voor mulder Van den Boogaard en zijn opvolgers de tijd voor bet stoppen van zakken, het verven van de wieken, reparaties aan de molen en het molenwerk. Het accent lag dan meer op het eerste deel van de molennaam dan op het tweede. Hoe anders werd dat na de Ottersumse kermis (begin oktober) en in de winter. De boeren hadden bet vee op stal staan en moesten bijvoeren. Ze reden dan het maalgoed met paard en kar of op de kruiwagen naar de molen. Vooral na een paar windstille dagen was bet een hectische toestand. Het was dringen geblazen, of: wie het eerst komt, het eerst maalt. En bij weinig wind gingen de wieken tergend langzaam rond en was de molenaar blij als hij een zak per uur maalde. Maar het kon ook gebeuren, dat de wind bijvoorbeeld daags voor Kerstmis plotseling aanwakkerde en de mulder met zijn knecht 48 uur niet uit de kleren kwamen. Vijftien á twintig zakken per uur was dan bet maalresultaat. De mulder verdiende tijdens die kerstdagen FL 20.- aan maalloon……….

Behoefte

Omstreeks 1880 was er in de buurt van de Duitse grens behoefte aan een molen. De afstand naar Gennep, Kessel of Viller bedroeg toch enkele kilome­ters, en bij de laatste twee plaatsen moest men de Nederlands-Pruisische grens passeren. De Gennepse winke­lier en mulder Eduard Benedictus van den Bogaard -zijn broers Jan en Theo hebben in Gennep de molen van vader Jacob overgenomen- zag er brood in om op de Zelderse hei aan de grintweg van Ottersum naar de Pruisische grens (Kleef) een korenwindmolen te bouwen en daar te gaan malen.

Op 14 juni vraagt hij een bouwvergunning aan; zes weken later mag hij beginnen. In 1880 is de molenbouw gereed en start het bedrijf. Van den Boogaard verhuist met zijn gezin naar Gennep naar de Zelderse hei en verzoekt op 1 mei 1881 een gedeelte ‘van zijne woning in het gehucht Zelderse heide' te mogen gebruiken als broodbakkerij. Al snel heeft hij een

klantenkring opgebouwd. Zelfs boeren uit bet aan­grenzende Pruisen vinden de weg naar de molen op het Vense Veld. In 1892 verkoopt hij zijn bedrijf aan Jan Coopmans, die het jaar daarvoor vanuit Sambeek naar Zelder is verhuisd. De nieuwe molenaar laat vier jaar later bij de molen een bakkerij bouwen (nu: bakker Schouten), waar hij zijn maalgoed zoals rogge- en tarwemeel laat verwerken.

De zaken gaan naar wens, totdat in 1911 tijdens een onweersbui met hevige windstoten de houten askop en een van de twee houten roeden afbreken. Jan Coopmans laat nu een ijzeren kop monteren en twee Belgische roeden steken. Als hij wegens vergevorderde leeftijd stopt, zijn twee zoons, Lambert en Sjang, ook molenaar. Lambert, de oudste, komt op de ouderlijke molen “Rust na Arbeid”. Sjang gaat op de gekochte “De Reus” in Gennep malen.

Lam(bert) laat een voorgedeelte van de molenberg weggraven om plaats te krijgen voor de uitbreiding met een pakhuis. Hierin komt een maalstoel te staan met twee kunststenen, aangedreven door een ruwe oliemotor (1926). Ook bij windstil weer kan er nu op Ven-Zelderheide gemalen worden en staan de verdiensten niet meer stil. Een paar vetgemeste varkens zorgen voor ‘vlees in de kuip' en hammen in de schouw.

 

In 1943 krijgt de “Rust na Arbeid” een nieuw gevlucht van 25 meter (stroomlijnwieken). In dat jaar vraagt Lam Coopmans een knecht op de molen. Ad Kock uit Oosterhout reageert op de advertentie en accepteert de baan na de garantie gekregen te dat hij op Zelderheide buiten de Duitse grijparmen (‘Arbeitseinsatz') zal blijven. Oktober 1944 evacueert muldersknecht Kock met alle inwoners van Zelderheide mee.

Na de terugkeer van de burgerbevolking uit den vreemde in juni / juli 1945 pakt Kock zijn oude werk weer op, trouwt hij een Zelders meisje uit de vriendenkring van Coopmans en koopt in 1948 de molen van zijn werkgever Lamb. Coopmans. Die heeft last van ischias gekregen en gaat zijn tijd steken in de functie van gemeente secretaris van Ottersum .”Ad de mulder” wil met de tijd meegaan en koopt in 1952 een elektrische hamermolen, zodat hij kan malen en mengen: varkensmeel, ochtend- en kuikenvoer.

Molenaar Kock ziet het malen met de “Rust na Arbeid” steeds minder renderen en loopt met sloopplannen rond, maar de gemeente Ottersum weigert een vergunning daartoe. Dan moet hij in 1968 het maalbedrijf om gezondheidsredenen staken. Hij verkoopt de molen aan Geert Jacobs (1970), die er een pottenbakkersatelier in vestigt. Daarom verdwijnen machines uit bet pakhuis en de koppel Duitse stenen uit de molen. Het enthousiasme van Jacobs verlauwt echter; hij verkoopt het geheel aan de Tilburgse Hypotheek Bank, die op haar beurt de zaak overdoet aan C. Verhoeven uit Nijmegen (1977).

De Nijmegenaar wil in de molen een bistro beginnen. Daarvoor laat hij aan de achterkant een stuk van de molenberg weggraven om daglichttoetreding te krijgen. Maar de bistro gaat uiteindelijk niet door en de molen vervalt steeds meer. Het gangwerk is er intussen uitgehaald. ‘Rust roest' wordt op de “Rust na Arbeid” van toepassing: de wieken blijken een gevaar voor de omgeving te worden. Een opkoper verwijdert ze en snijdt het gevlucht in stukken. Een onttakelde “Rust na Arbeid” komt ten slotte in een openbare veiling en gaat over in handen van Frans Lenssen uit Gennep, die voor en onder de molen gaat wonen (1988). In 1995 verwisselt de molenbouw nog eens van eigenaar, wanneer Ludger Pauls uit Goch hem koopt en zich er met vrouw en kind vestigt. De vijfde bezitter in 25 jaar…….. De huidige bewoner heeft één grote wens: de molen in oorspronkelijke staat herstellen.

In het voorjaar van 2004 wordt zijn wens uiteindelijk vervuld en draait de molen weer na 36 jaar stilstand! Tijdens de restauratie door molenmaker Harrie Beijk is een compleet ‘nieuw' gangwerk aangebracht en zijn er nieuwe roeden, fabrikaat Derckx (2003) gestoken. Het gevlucht van ruim 24 meter is uitgevoerd met van Bussel stroomlijnneuzen met remkleppen . De molen heeft één maalkoppel bestaande uit 17 e kunststenen.

Windmolen “De Oude Steenen Molen” te Heijen 1862-1925

Tot het midden van de 19 de eeuw waren de boeren uit Heijen en omgeving voor hun maalgoed aangewezen op de molens van Gennep, Afferden of aan de Kendel. Toen nam Jan Mathijs Clevers uit Well het initiatief op de hei tussen Afferden en Heijen een stenen bergmolen te bouwen. Het provinciaal bestuur gaf toestemming (1861) en bij het gereedkomen van de korenwindmolen liet hij een steen naast de poort inmetselen met zijn initialen IMC en die van zijn vrouw Hendrika Josepha Habraken: IMC 1862 HIH. Dertig jaren lang voerde Jan het maalbedrijf. Toen ging de molen in eigendom over aan zijn drie zoons en één dochter (1892). Zoon Gerard was de zaakvoerder en bleef dit tot 1898, het jaar dat zijn broer Frans als alleeneigenaar de vang ging hanteren. In het molenhuis met schuur en stal werd ook een café geopend, dat goed ging lopen toen er tegenover de molen een tramhalte van de MBS (Maas Buurt Spoorweg) kwam. Lambert Janssen uit het Brabantse Haps was de volgende eigenaar van de windmolen (1910), maar hij stierf al na enkele jaren. Zijn weduwe, achter blijvend met vijf kleine kinderen, restte daarop niets anders dan de molen te laten veilen (1918). Hij kwam aan voerman Fons J. Swertz uit Afferden. Deze hield de molen in bedrijf tot 1923 om hem vervolgens aan Jan Wagemans, molenaar te Escharen, te verkopen.

Windmolen te Heijen 1925-1944

De vrees van elke molenaar werd in 1925 bewaarheid: tijdens een hevige storm sloeg het 26 m lange gevlucht door de vang, brak er brand uit in de kap en ging de hele molen in vlammen op. Molenaar Wagemans maakte toen van de nood een deugd. Hij liet de molen weliswaar herbouwen, maar plaatste onder in de nieuwe molen meteen een maalstoel met een koppel stenen, aangedreven door een Deutz gloeikopmotor. Hij kon zodoende te allen tijde malen. Elf jaar later had in zijn café de verkoop van de molen annex alle andere eigendommen plaats. Broer Theo, molenaar op de ouderlijke molen te Beers, was de koper (1929). Deze deed de Heijense molen echter nog dat zelfde jaar over aan Peter Wagemans uit Beers. En terwijl de molen doordraaide, veranderde hij in 1931 nog eens van eigenaar: de gebr. Kessels uit Meerlo. Na een boedelscheiding werd Martin Kessels uit Heijen eigenaar (1942). In de geest van de tijd kreeg de molen stroomlijnwieken en plaatste men een mengketel, een voorreiniger en een koekenbreker. Tijden s de maanden dat Noord Limburg oorlogsgebied was, gebruikten militairen hoge gebouwen waaronder molens en kerktorens, als uitkijkpost. Geen wonder dat vele onder geschutsvuur kwamen te liggen of opgeblazen werden. Dit laatste was ook met de Heijense molen het geval. Na de bevrijding was van de trotse molen slechts een puinhoop over. De gietijzeren molenas, die de val van het gevlucht na de explosie had overleefd, werd gebruikt voor het herstel van de later weer afgebroken, prachtig gelegen windmolen in Escharen (N.B.). De maalactiviteiten werden hervat in de ruimte in de belt door een maalstoel met een dieselmotor (1945).

Windmolen “Gerada” te Heijen 1951

Ondertussen keek mulder Martin Kessels uit naar een gelegenheid om op de molenberg een nieuwe windmolen te krijgen. Daarin gesteund door de gebroeders Hubert en Harrie Beijk uit het naburige Afferden, molenmakers van naam, ontstond het idee gebruik te maken van een bestaande molen. In 1949 hadden de molenmakers te Hierden bij Hardewijk (Gld) een achtkantige houten molen afgebroken en waren de onderdelen genummerd opgeslagen.

Deze molen had eerst dienst gedaan als poldermolen in de Wassenaarsepolder bij Leimuiden (Zuid Holland) en was daarna in 1880 als tweedehandsmolen overgebracht naar de Middenvaart in de Veenpolder te Echten in de Friese gemeente Lemsterland. Daar werd hij afgebroken (1913) en naar Hierden getransporteerd, waar hij als bovenbouw van en stellingmolen tot na de Tweede Wereldoorlog koren maalde. Door nieuwbouw in de nabijheid werd de windvang te gering en stelde men de molen daar buiten bedrijf.

In Heijen zette molenmaker Beijk de molen op de twee meter dikke oude funderingsmuren. Zaterdag 28 april 1951 was het zo ver: de bovenkruier werd feestelijk in bedrijf gesteld. Molenaar Kessels voelde zich een jaar later geheel bij de tijd: hij kon met wind malen en had naast de molen een elektrische hamermolen voor het malen van voedergraan. In de zestiger

jaren werd het maalbedrijf steeds minder lonend. De concurrentie van landbouworganisaties en naburige maalderijen was moordend, de winstmarge op voeder­producten te klein. In 1966 stonden de wieken definitief stil en in 1972 beëindigde Kessels het totale maalbedrijf.

Oplossing

De “Gerarda”- molen, genoemd naar de echtgenote van molenaar Martin Kessels, raakte in verval. In het riet van de achtkant en in de kap vielen gaten, een prachtige nestelplaats voor de vele vogels. De tand des tijds knaagde ook aan het molengebouw dat zienderogen achteruit ging. Het deed de familie Kessel pijn aan het hart en men zocht naarstig naar een oplossing. Uiteindelijk bood Kessels de molen voor een symbolisch bedrag aan de gemeente Gennep te koop aan, mits zij zou zorgdragen voor herstel en onderhoud.

Vanwege de grote historische en toeristische waarde van de molen besloot Gennep tot aankoop, in 1975 werd hij overgedragen en in 1976 door de molenmakers Beijk gerestaureerd. Het beheer van de molen kwam bij de vroegere eigenaar: de fam Kessels. Tijdens een of andere speciale gelegenheid bijvoorbeeld Nationale Molendag of Open Monumentendag, liet Sjef Kessels de wieken nog eens draaien. Thans (1996) verkeren het interieur, het gangwerk en de vloeren, in goede staat. Mankementen aan de rietdekking van de romp (dun netpakket, indringing regen water), het gevlucht en staartwerk (inrotting) maken momenteel de maalvaardigheid tot een probleem.

Windmolen “De Reus” in Ottersum 1845

Deze bergmolen aan de Ottersumseweg te Gennep nadert de respectabele leeftijd van 150 jaar. Er is dus anderhalve eeuw geschiedenis te vertellen. Zijn ontstaan hangt nauw samen met het afbranden van de windmolen aan Genneps oude zuidoostelijke stadsmuur op de zogenaamde Molenberg (14 maart 1845). De eigenaresse van de molen Hendrina van Bergen, weduwe van de molenaar Jacobus van den Bogaard, had een vooruitziende blik. Zij ruilde grond met koopman Jan Peters uit Gennep op het Gennepsch Veld ten noordoosten van de Niers. Daar was van de gloednieuwe Rijksweg Gennep-Nijmegen een aftakking door Ottersum naar de Duitse grens bij Grunewald geprojecteerd. Een nieuwe molen aan deze grintweg vond zij profijtelijker dan herbouw aan de stadswal.

Koren- en schorsmolen

Augustus 1845 kregen zij en haar kinderen vergun­ning voor het bouwen ‘van een windkoren- en schorsmolen tusschen Gennep en Ottersum, aan den Regteroever van de Niers op Gennepsch terrein.' (De gemalen eikenschors was bestemd voor haar leerlooierij in Gennep op de Niers). Haar zoon Theodorus Lamb. v.d. Bogaard trouwde in 1850 en kwam op de nieuwe molen. Zijn oudere broer Jan werd in 1872 eigenaar. Maar dat was niet van lange duur. Deze koopman Jan van den Bogaard was tevens wethouder van Gennep en actief lid binnen het oprichtingscomité de NBDS, de Noord Brabantsch Duitsche Spoorwegmaatschappij. De zestien jaar jongere broer Eduard verkreeg de molen in 1873, maar deed hem 1878 van de hand om in Ven-Zelderheide een nieuwe te bouwen (“Rust na Arbeid”). De nieuwe eigenaar van de windmolen heette Latharina Fabia(a)n, geboortig uit Goch (Pruisen) en dat jaar 1878 gehuwd met Hendrik Wilhelm Willemsen, geboren in het eveneens Pruisische Palzdorf, Deze “ Wimke van de meule”, zoals hij in de volksmond zou gaan heten, ging in zijn woonhuis naast de molen ook een broodbakkerij beginnen. Tevens kreeg hij vergunning om een locomobiel (8 pk; 2 atm.) in de molen te plaatsen. De stoom was

bedoeld als aandrijfkracht voor het malen, en voor een houtzagerij (1880).

Lag hier de oorzaak voor de brand die in 1882 de hele molen vernielde? Ooggetuigen vertelden later van het spectaculair gezicht: de enorme vonkenregen, de brandende, draaiende wieken die vlammende stukken hout in het rond wierpen, het door de enorme hitte omhoog geblazen graan. En bij dit drama een trieste aanblik: in de rossige gloed een ledikant in de tuin met Cath. Fabian, geveld door een aanval van jicht. Zij is sindsdien tot haar dood in 1934 panisch gebleven voor onweer en vuur.

Nieuwe Reus

De herbouw werd voortvarend aangepakt. Er verrees weer een stenen bergmolen met een gevlucht van 27 m, met recht “De Reus”. In de molen kwamen drie koppels 16-er stenen, waaronder een blauwe Duitse. De vrees van Catharina werd helaas bewaarheid: de bliksem sloeg in, voordat de herbouw gereed was en deed de molenwand scheuren. Geen geluk met de molen? Wimke Willemsen zou toch meer dan 40 jaren hier malen!

In 1909 plaatste Willemsen op de begane grond in de molen een petroleummotor van 10 pk tegen de noordmuur. In 1920 trouwde de enige zoon Willem Wenzel Lodewijk met een vrouw uit Liempde en kon hij het bedrijf overnemen op de toen gebruikelijke conditie: levenslang gratis kost en inwoning voor de ouders. Maar... het klikte niet tussen moeder en schoondochter. Dit leidde tot grote spanningen die naar een climax leidden: na een feestavond in een Genneps hotel werden de (schoon)ouders niet meer binnengelaten... Cath. Fabian kocht de molen terug (1921). Twee jaar later verkocht zij “De Reus” aan Johannes L. (Jean) Coopmans, die tot dan toe bij zijn vader op de molen “Rust na Arbeid” in Ven-Zelderheide gewerkt had.

Nieuwe eigenaar

Het ging Jean (Sjang) Coopmans met “De Reus” letterlijk en figuurlijk voor de wind. In de dertiger jaren merkte hij evenwel, dat wind als aandrijfkracht zijn tijd had gehad. Hij legde in 1934 de molen stil, groef een deel van de molenberg weg voor een pakhuis en schakelde geheel over op elektriciteit. (De vrijkomende grond werd gebruikt ter ophoging van een bouwterrein aan de overkant van de weg!) Door het energiegebrek in de oorlog kwam windkracht weer in tel. Nu openbaarden zich toch allerlei mankementen die terug te voeren waren op het non-actief sinds 1934. In 1943 startte een renovatie; er werden bijvoorbeeld

gestroomlijnde wieken gestoken. Op de ‘steenzolder' lagen drie koppels stenen, de bakrogge-, de tarwe- en de voerstenen. Op 5 augustus 1944 kwam de vernieuwde molen met veel feestelijk vertoon weer in gebruik.

Oorlog

Gedurende de oorlogsjaren 1940-44 draaide “De Reus” zowel legaal als clandestien. De bezetter reikte boeren in te vullen maalbewijzen uit tegen inlevering waarvan de molenaar mocht malen. De mulder ‘vergat' de bon wel eens in te vullen, zodat hij nog een keer gebruikt kon worden. Of hij maalde in de avonduren de paar pond tarwe en rogge, die een particulier bij boeren in de buurt op de kop had getikt. Niemand besefte bij de feestelijke in bedrijfstelling, op 5 augustus 1944, dat het zeven weken later echt oorlog zou zijn in Gennep en omstreken Op 26 sept.1944 doken typhoons laag over de molen en bestookten het hart van Gennep met raketten. Nog spannender werd het voor Coopmans tijdens de benauwde weken die in september 1944 met ‘Market Garden' begonnen en medio oktober met de evacuatie van de kop van Noord Limburg eindigden. Gedurende die weken was “De Reus” van levensbelang voor Gennep en omstreken. Omdat vervoer en handel door het naderende front stil kwamen te liggen, bezorgde de mulder het meel niet meer bij de bakkers, maar moesten zij hun meel bij de molen komen halen. Door de voortdurende beschietingen werd men ten slotte vetplicht het graan zelf bij de boeren te gaan halen en naar de molen te brengen. Coopmans maalde het dan. Een wonder mocht het heten, dat de Engelsen die alles wat hoog was onder vuur namen, de draaiende molen spaarden. Wisten zij dat de molen van vitale belang was voor de burgerbevolking? Er vielen wel granaten in de velden om de molen, maar “De Reus” zelf kreeg geen voltreffers. Hachelijk werd de situatie pas, toen de Duitsers een uitkijkpost in de molen wilden vestigen en er een tank bij wilden posteren. Burgers uit de buurt praatten op de tankbemanning in en wezen op het belang voor iedereen dat de molen meel bleef leveren. Jupp, de Duitse tankcommandant, heeft dagenlang zogenaamd reparaties verricht aan de tank, totdat de legerleiding het oorlogsmonster niet naar “De Reus” maar naar Milsbeek verplaatste! Molenaar Coopmans draaide door tot de laatste dag voor de gedwongen evacuatie. Daarna stond de imposante molen alleen, overgeleverd aan de oorlog voerende troepen

 

Verwondering

Nieuws dat op de evacuatieadressen in Noord en West Nederland doorsijpelde, sprak van kolossale vernielingen in Noord Limburg. Men verwachtte van “De Reus” geen steen meer op de andere terug te vinden. Vol verwondering keek men daarom bij terugkeer naar de stoere molen die enkel aan de wieken en in de kap wat beschadigd was. Het jaartal 1850 stond nog duidelijk leesbaar onder de molenas! Binnen enkele maanden zoefden de wieken weer rond. Wat in de fronttijd niet gebeurd was, overkwam de molen tijdens een storm in 1946. Door een plotseling draaiende, hevige stormwind knapten de kettingen van het kruiwerk als naaigaren. Er volgden enkele hachelijke minuten, waarin het gevlucht met de kap naar beneden dreigde te storten. Maar “De Reus” deed zijn naam eer aan: hij trotseerde de elementen. (In januari 1995 dreigde tijdens een hevige sneeuwstorm hetzelfde te gebeuren. Twee kettingen hielden het toen, maar paniek was er alom.)

Het wiekenkruis verloor het binnen een paar jaren toch van de elektromotor. De opbrengst van werken met windkracht was niet meer evenredig aan de algehele kosten en op 1 december 1949 nam Coopmans de zeilen van de wieken Het bulkgoed won het van het zakgoed. Twee jaar later bood zoon Jan Coopmans de molen te koop aan voor de sloop. Maar er was geen interesse. De opbrengst van de onderdelen woog immers niet op tegen de kosten van de afbraak. Coopmans maalde verder met een elektrische hamermolen (1952). De windmolen stond werkloos en werd er niet beter op.

Laatste fase

In 1956 kwam er een kostenbegroting voor een res­tauratieplan, waarin Rijk, Provincie, Gemeente, de ANWB, de Vereniging “De Hollandsche Molen” en de eigenaar medefinanciers waren. Inwendig ging de ontmanteling echter gestaag verder: het maalwerk bestond uiteindelijk nog uit één koppel 16-er blauwe Duitse stenen. Vijftien jaar later herstelde het molenmakersbedrijf Hub. Beijk uit Afferden de molen nog eens. In 1972 stopte Coopmans geheel met het maalbedrijf, al bleef zijn hart bij “De Reus”. De molen ging dienst doen als instructiemolen voor het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Jan Coopmans en Arjen Wortman hielden de molen maalvaardig. Molenmaker Harrie Beijk nam in 1987 de kap en het metselwerk onder de kruivloer nog eens grondig onder handen. Nu in 1996 staat de molen in de stormstand. De vloerbalken en het metselwerk zijn aan een revisie toe. Het pakhuis van de molen werd na de definitieve beëindiging van het maalbedrijf voor verschillende doeleinden gebruikt, b.v stalling van caravans en boten, opslagruimte voor de Gennepse papierverwerkende industrieën Page en Ancilla. Sedert 1978 is de ruimte aan een antiekhandel verhuurd. Merkwaardig is de molensteen die thans nog in de molen ligt. Hij is eeuwenoud en de herkomst ervan is onbekend.

De steen heeft en inscriptie: “Ian Nabben Tryn syn hvysvrov 1617-1670”.

Het is een traditionele 16 er blauwe Duitse steen. Hoe kwam deze in een molen van 1850 terecht? Was hij meegenomen uit de afgebrande molen op de zuidoostwal van Gennep? Zo eindigt dit relaas over de molens van Gennep met vragen………..

Bron: Molen Bulletin 1 e jaargang 1996 nr. 2 uitgegeven door de molenstichting Limburg.