Page 52 - Voorwerk.indd
P. 52
Pas in de loop van de crisisjaren, midden jaren dertig, kwam er enige verbetering in de
werkgelegenheid, met name door de oprichting van twee textielfabrieken door joodse
ondernemers uit Duitsland en de Papierfabriek Gennep door de Nijmeegse
ondernemer Piet Rijssenbeek. Het ging hierbij voornamelijk om laagbetaalde arbeid,
die werd verricht door nauwelijks geschoolde werknemers, grotendeels uit de
omliggende regio. Op het einde van de jaren dertig werd vrouwelijk personeel ook uit
Nijmegen gehaald. De lonen lagen voor het grootste deel van het personeel rond de
15 gulden per week. Een havenarbeider in Amsterdam had toen een weekloon van
30 gulden. De econo-mische situatie hield dus nog steeds niet over. Het
voortbestaan van enkele andere fabrieken, zoals de meubelfabriek De
Gennepermolen, was voortdurend in gevaar. Ook de vervoersonderneming MBS
moest worden gesubsidieerd. De Moutfabriek brandde geregeld af.
Centrumfunctie
Gennep had een bescheiden centrumfunctie voor de dunbevolkte regio. Enkele
regionale overheidsdiensten waren er gevestigd, zoals belastingdienst en rijkspolitie.
Het winkelaanbod richtte zich voor een deel ook op de omliggende dorpen. Zo waren
er bijvoorbeeld verscheidene textiel- en manufacturenzaken, waarvan twee in joodse
handen. Ook slagers, onder wie ook drie Joden, leverden buiten Gennep. De veehandel,
grotendeels in joodse handen, speelde zich eveneens voor een deel in Noord-Limburg
af. Er waren twee sanatoria met een landelijke werking.
Maria-Oord. Instelling voor vrouwelijke TBC patiënten, geleid door dokter Stiemens.
| 51
Hfdst-2.indd 51 21-10-18 17:21