Op een van zijn reizen kwam Carl Wilhelm ook in Gennep. Daar zag hij de in 1886 afgebrande “Limburgsche Tarwebloemfabriek Gennep”, de stoommeelmolen aan de Niers, van Th. v.d. Bogaard .
C.W.S. kocht de bouwval op, liet het restaureren en herstelde ook de waterkrachtinstallatie. Steinmann echter beschikte zelf niet over voldoende kapitaal. Daarom zocht hij steun bij een geldschieter Dhr. Hendrik Kooy, een rijke kolenhandelaar, uit Arnhem. Als Firma onder Vennootschap ging de “Fabriek van Houtbewerking De Gennepermolen” in augustus 1899 van start als houtzagerij en houtdraaierij. Carl Wilhelm Steinmann werd de directeur!
De Technische installatie
Steinmann tekende een nieuw waterrad op ware grote , doorsnede 8,5 meter, breedte 3,8 meter met een totaal gewicht van 10 ton. Hij liet een waterrad maken door de smid Eb. Loeffen gevestigd in de Zandstraat te Gennep. Deze had daartoe op zolder een mal gemaakt waar alles ingepast werd. Het rad werd in delen vervoerd en in mei 1899 geïnstalleerd. Hiervoor moest de Niers tijdelijk omgelegd worden door de “filate” (genneps voor “Verlaten”) De bodem van de niers moest tegen het uitspoelen belegd worden met stenen. Het stuwrecht was 4 voet! +/- 1,20 meter . Echter de watermolen in bedrijf maakte zoveel herrie dat de paarden die over de Niersbrug gingen er danig van schrokken en op hol sloegen en zo voor de nodige ongelukken zorgden. De gemeente greep in, zodat het waterrad, binnen enkele maanden, in zijn geheel omkast werd. Het waterrad heeft dienst gedaan tot 1918.
( Het stuwrecht is in 1920 opgekocht door het Waterschap de Niers i.v.m. de ophanden kanalisatie van de Maas. Met de opbrengst van f. 3000,- werd een nieuwe werkplaats/kantoor gebouwd. Dit is het pand dat nu nog pal aan de Genneperhuisweg staat en door de brandweer in gebruik is) Deze staat anno 2007 op de nominatie om gesloopt te worden! Het schroot van de molen leverde overigens meer op dan de bouw van het waterrad gekost heeft.)
Al in april 1899 was een Stoommachine van 40 pk geplaatst van de Firma Bakker en Rueb uit Breda. Deze machine werd in bedrijf gesteld als het water van de Maas -dus ook van de Niers- zoveel steeg dat de stuw van de molen gestreken moest worden. Omdat de Maas toen nog niet gekanaliseerd was gebeurde dat enkele malen per jaar, gedurende één tot vier weken.
De kracht van het waterrad werd op de hoofdaandrijfas, die onder de vloer van de machinehal lag, overgebracht door middel van een zware drijfriem. De stoommachine was zodanig geplaatst dat dezelfde riem ook voor de stoomaandrijving kon worden gebruikt. Als het hoogwater dreigde werd 's nachts de riem omgelegd, van water- op stoomkracht dus. Opmerkelijk is nog , dat de stoommachine die officieel 40 PK bezat, evenveel kan trekken als de watermolen, die ongeveer 75 PK drijfkracht leverde!
Een gelijkstroomdynamo werd aangedreven door het waterrad resp. de stoommachine. Hiermee werd een grote accu/batterij opgeladen die de gehele fabriek en het bijbehorende woonhuis van elektrisch licht voorzag. De batterij was ondergebracht in een speciaal daarvoor gebouwde ruimte (+/- 2 x 2 m1) die geheel betegeld was, met langs de wanden houten stellingen waarop de tientallen open glazen bakken met loodplaten in accuzuur. De cellen waren met elkaar verbonden door kunstig gekrulde draden en leverde 110 Volt gelijkstroom. 's Avonds kwamen nieuwsgierigen door de ramen gluren, want “licht uut 'n fleske”was een tot dan toe ongekend fenomeen.
In 1918 werd de batterij-installatie overgebracht naar de nieuwe dieselcentrale, waar het tot de elektrificatie in 1930 dienst heeft gedaan. De dieselmotor was gekocht in Duitsland die daar tengevolge van de eerste wereldoorlog spotgoedkoop was. Men moest er wel de machinist ervan bij nemen. Dit was Herr. Kirch een uitstekende monteur (Zie de foto van de Diesel). Na de aansluiting op het lichtnet in 1930 is hij als machinist bij de NBDS gaan werken.
Houtbewerking
In het begin verwerkte men hoofdzakelijk eiken- en beukenhout uit het nabij, van het op Duits grondgebied gelegen Reichswald. Dit prachtige hout werd over de weg per Klassieke "mallejan" aangevoerd. Af en toe kwam er ook hout uit Frankrijk of België per schip aan en werd gelost op de loswal aan de Maas te Gennep. De mooie gedeelten werden verzaagd tot planken en daarna verkocht, de minder mooie stukken waren bestemd voor de houtdraaierij en werden daar verwerkt tot o.a. gordijngarnituren, een branche waar C.W.S. al in Epe ervaring mee had opgedaan. Dit product bleef gehandhaafd tot midden jaren 1930, toen door de komst van de metalen gordijnrails plots totaal de klad in deze bedrijvigheid.
Omstreeks 1917 werd op initiatief van Carl Richard gestart met de productie van diverse kleinmeubilair zoals pianokrukken, krantenbakken, theekastjes, rooktafel, wandkastjes, kapstokken en dergelijke. In 1924 was dat de “hoofdbranche” van het bedrijf geworden. In dat jaar werd vanwege afzetproblemen, o.a. veroorzaakt door de goedkopere import uit Duitsland, een loonsverlaging van 15% afgekondigd. In de staking die toen uitbrak, zag men aanleiding om overbodig geworden personeel kwijt te raken; alle zestig stakers werden ontslagen
Daarna verbeterde de situatie geleidelijk.
Langzaam kwam ook de productie van complete ameublementen op gang, die op voorraad werden aangemaakt. De meubels werden aan de handel verkocht.
Rampspoed
In april 1929 brandde de fabriek af.
Carl Richard Steinmann wist het personeel onder te brengen bij allerlei aannemers in de buurt en kon daar doorgaan met het maken van onderdelen, en na drie dagen stond er tegenover de uitgebrande puinhopen een danstent opgesteld, waarin de productie, nauwelijks onderbroken, werd voortgezet. Krap een jaar later is de schade hersteld. De fabriek was daarbij geheel nieuw ingericht, van moderne machines voorzien en aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. De meubelproductie kwam centraal te staan. De zagerij en draaierij bleven echter in bedrijf. In 1932 werd in opdracht van een Amerikaan 100.000 stuks Jo-Jo's gemaakt. De rage was zo hevig, dat alle warenhuizen vrachtwagens naar Gennep stuurden om de spullen op te halen.. De Gennepermolen had toen extra personeel. +/- 120 man. Dit was een uitzondering; normaal was er ongeveer 50 man personeel.
Rond 1933 ontstonden nieuwe problemen. De oude Kooy zat financieel nog steeds in het bedrijf. Van zijn drie zoons waren er twee nogal losbollig, sportwagens, vliegtuigen e.d..
Op de dag dat Kooy zijn gewijzigde testament zou tekenen, waarin stond dat Steinmann directeur van De Gennepermolen zou blijven, stierf hij aan een hartaanval. Waarop de losbollen een coupe plegen en het Carl Richard Steinmann zo moeilijk maken dat hij rond 1933 vertrekt! Hij start een eigen bedrijfje op in een leegstaand pand in de Moutstraat. (Inmiddels gesloopt t.b.v. de bouw van Aurora).
Daar hield hij zich tot ongeveer 1940 bezig met betimmeringen en interieurs o.a. voor wat later De Goed Wonen Bueno werd. Ook verkocht hij pianokrukken die hij elders liet maken. (zie in het foto-album)
De zoons Kooy vierden zodanig feest, dat De Gennepermolen al in 1934 in de problemen kwam. Een familielid van hen zag wel wat in het bedrijf, stak er nieuw geld in, en zorgde dat de zoontjes ophoepelden. Hij stelde Andries J. ten Hope aan als directeur. Deze was van goede wil, maar had, afkomstig van Shell, van meubels weinig verstand (zijn naam was eerder verbonden aan een pepermunt merk). Hij ging daarom regelmatig voor technische adviezen naar Carl Richard Steinmann! Ten slotte vroeg Andries ten Hope hem terug als directeur: die had er wel oren naar, op voorwaarde dat hij voor de helft eigenaar kon worden.
Ten Hope en Steinmann kochten alle aandelen op (De Gennepermolen was in 1936 een Naamloze Vennootschap geworden; in 1972 Besloten Vennootschap), zodat Steinmann +/- 1940 weer op zijn stek terug was. Ten Hope bleef in het bedrijf tot 1947.
Oorlog en bevrijding
Tijdens de oorlog werkt men gewoon door, meubels maar ook meer en meer betimmeringen, Tussen 1920 en 1940 had men al af en toe kerken ingericht (smakelijk verhaal over een heimelijk door midden gezaagde biechtstoel wegens niet passen door de deur van een Achterhoekse kerk); de eerste grote betimmering, die werd uitgevoerd was een complete afdeling in de Bijenkorf in Amsterdam in 1941. Dat ging door tot het einde van de oorlog toen een gedeelte van het bedrijf zware schade door granaatvuur opliep. Het kantoorpand tegenover de fabriek was zo zwaar beschadigd dat het gebouw volledig instortte tijdens het opruimen d.m.v. een fikse springlading van de restanten van de Niersbrug waar de geallieerden militairen een Bailybrug moesten leggen. Daarbij is ook het hele vooroorlogse archief verloren gegaan. De resterende puinhoop werd door bulldozers aan de kant geschoven, zodat het zeer drukke militaire verkeer de bocht naar de brug beter kon nemen. De weg ligt daar nu nog net zo.
Aangezien na de bevrijding de financiële positie van de onderneming heel slecht was –de verzekeing keerde slechts met grote vertraging uit- werd besloten tot een nieuwe aanpak. Het opstarten van de productie van seriemeubels was te kostbaar, daarvoor moest men een hoop investeren maar dat geld ontbrak. Men besloot om door te gaan met betimmeringen , daarbij was het namelijk mogelijk om vooraf een gedeelte van de totale aanneemsom te innen, waarmee dan het benodigde materiaal kon worden gekocht, zodoende hoefde je dus niet zelf eerst grootscheeps te investeren.
Inmiddels was Willem Roelof Steinmann in het bedrijf gekomen. Hij had zijn opleiding genoten aan het IVKNO, waar o.a. Johan Niegeman zijn docent ontwerpen was. Hij nam de artistieke leiding en de zorg voor de productie op zich. Een van zijn broers verzorgde de commerciële kanten van het bedrijf. De Gennepermolen bleef tot op het laatst een familiebedrijf. Het bedrijf bouwde zich in die periode een grote nationale en ook internationale reputatie op op het gebied van betimmeringen. Veel concurrentie was er in niet eigen land.
De Gennepermolen werkte veel overheidscontracten af, dat ging via een proces bij inschrijving; de CBM, waarvan men lid was, zorgde voor een pot, waaruit calculatievergoeding werd uitgekeerd voor diegenen die de opdracht niet kreeg. In het geval van een opdracht zorgde de (Binnen-) architect voor een ontwerp in hoofdlijnen, dat in het bedrijf uitgewerkt werd, in o.a. technische tekeningen. Dat uitwerken was een van de dingen die Willen Roelof in het bedrijf deed, bijgestaan door een kleine staf. Hij noemt de inrichtingen van de stadhuizen van Arnhem, Delft en Zwolle. Verder de TH in Eindhoven hebben we helemaal ingericht, het Radboudziekenhuis te Nijmegen; ook V&D was een grote klant, en via het RIB ook de PTT; ook een aantal musea, o.a. Van Gogh en Scheepvaartmuseum Amsterdam. De laatste opdracht die men afwerkte was een compleet dek aan boord van de MS Tropical, dat op de werf in Aalborg (Denemarken) werd gebouwd. Dit was een klus die de mankracht van de Gennepermolen ver te boven ging. WRS vertelt, hoe in dit geval allerlei hulp van buitenaf werd ingeschakeld (calculators, tekenaars, uitvoerders etc.) Ook werden er de “technische houtwaren” gemaakt o.a. vormbakken voor de suikerwerkindustrie, 10.000 stuks voor de nationale suikerbakkers. De windtunnels voor de TH Eindhoven. Ten slotte ook nog een tijd lang klein meubilair. Willen Roelof laat een foto van een pianokruk zien van zijn hand. Deze pianokrukken zijn voor en na de oorlog gemaakt in series van 50 tot 100 stuks in diverse houtsoorten en afwerkingen. Nagenoeg alle pianohandelaren in Nederland waren vaste afnemer van deze meubeltjes. Het was een interessant product voor de Gennepermolen , zeer geschikt om hiaten tussen betimmerring opdrachten op te vullen. De laatste jaren ging een steeds groter deel van deze artikelen via een grossier/importeur van piano's in Utrecht. Helaas betekent dit verkoopkanaal tevens de ondergang voor dit product: door goedkope import uit de Oostbloklanden, werd de Gennepermolen eind 1970er jaren in korte tijd geheel van de markt verdrongen en moest de productie worden beëindigd.
In september 1982 gaat De Gennepermolen failliet. Wim Steinmann wijt dat droeve gebeuren mede aan bezuinigingen door vooral de overheid.
Gennep Juli 2007.
Henk Jaspers
Tom Dechamps reageerde op het verhaal van de Gennepermolen met de volgende aanvullende informatie:
"
Hallo Harm, Met belangstelling lees ik de artikelen over de Genneper molen. Alleen mis ik een feit wat volgens mij niet algemeen bekend is. Na mijn diensttijd in 1958 hoefde ik niet op herhaling als ik vrijwillig lid werd van het korps luchtwachtdienst afdeling Gennep. Wij zaten bij de oefeningen op het dak van de Genneper molen in een daar gebouwde uitkijkpost die was uitgerust met zendapparatuur. Wij stonden in verbinding met de plotkamer in Eindhoven en melden als er laagvliegende vliegtuigen vanuit het oosten binnenvlogen want laagvliegende vliegtuigen konden toentertijd niet door de Radar worden opgespoord. Een hele groep Gennepenaren die was daar lid van de commandant was toen Hentje Bongers"
In het volgende het verhaal van de Gennepermolen, opgetekend door Guus Vreeburg