17000 kanonskogels afgevuurd op het Genneperhuis!

Tenminste 800 doden aan Spaanse kant. Dat verhaalt het Geuzenlied dat door de troepen van prins Frederik Hendrik werd gemaakt naar aanleiding van de verovering van het Genneperhuis na 7 weken belegering.

17000 kanonskogels.... Alleen al het gewicht daarvan. 800 doden op het Genneperhuis.. Waar laat je die? En aan Hollandse kant zijn er waarschijnlijk nog een stuk meer slachtoffers gevallen (omdat dat meestal het geval is bij een belegering).

Ik toon u dat geuzenlied op Gennep uit 1641, gemaakt na de verovering van het Genneperhuis, hieronder met de volledige tekst, want het geeft een uitgebreide beschrijving van wat er gebeurde.

Het is nu 375jr geleden en veel lijken we met zijn allen niet geleerd te hebben als je alleen al naar Aleppo in Syrie kijkt. Alhoewel ik niet bepaald naar die "goede oude tijd" zou terug willen, werden oorlogen en veldslagen tenminste tussen beroepslegers uitgevochten, ergens in het veld op om/bij een burcht. En ook vreemd om te bedenken dat de verovering van eht Genneperhuis die volgde na Breda en Den Bosch mogelijk werd gemaakt door Piet Hein, die de zilvervloot kaapte.

Want Frederik Hendrik kreeg naar horen zeggen 10% van de opbrengst en kon daarmee de huursoldaten betalen om die bevrijdingscampagnes te voeren. Anno 2016 liggen de redoutes van toen nog herkenbaar in het veld, als herinnering aan lang vervlogen dagen. Er is inmiddels veel water door de Niers en de Maas gegaan, maar het blijft leuk om een kijkje in het verleden te nemen.

Veel tekst voor een fotogalerij, maar toch goed om met u allen en de wereld te delen.

 

 

 

Het Geuzenlied uit 1641 op de verovering van het Genneperhuis in 1641 door Prins Frederik Hendrik.

25 November 1880. DE MAASGOUW, Weekblad voor Limburgsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde.

HISTORISCHE LIEDEREN.

Het is bekend dat het Nederlandsche volk in vroegere tijden veel zong en voornamelijk de stof voor zijne liederen uit voor het vaderland belangrijke gebeurtenissen en roemrijke feiten putten. Die liederen houden soms bijzonderheden in, die men te vergeefs bij de geschiedschrijvers zoekt en zijn onder dat opzicht waard aan de vergetelheid ontrukt te worden.

Wij geven thans een tweetal van zulke liederen uit het jaar 1641; het eerste op het beleg en de inname van het Genneperhuis, en het tweede op den mislukten aanslag op het fort Liefkenshoek.

I.

Den 4 Juni rukte Prins Frederik Hendrik met zijn leger, sterk 15000 voetgangers en 4500 ruiters, benevens 100 veldstukken, van Littoijen, waar hij eene monstering ervan gehouden had, langs 't klooster St. Aachten naar 't stadje Gennep ; met het doel om de vesting, gelegen bij dat stadje en genaamd het Genneperhuis, te belegeren en te overmeesteren. Die vesting was oorspronkelijk een ruim kasteel, het slot der vroegere heerlijkheid Gennep, die in 1441 van de heeren van Brederode was overgegaan aan den hertog van Kleef. Omgeven van een aardenwal en eene gracht, aan den hoek der monding van de Niers in de Maas, zou die onder het toenmaal militair oogpunt zoo gunstig gelegen vesting al dikwerf de wisselingen der oorlogskans ondervonden hebben, ware het niet dat, door eene overkomst tusschen de strijdende partijen (Spanje en de Vereenigde Nederlanden) en den hertog van Kleef, zij neutraal was verklaard; doch de Kardinaal-Infant, gouverneur der Spaansche Nederlanden, had in 1635, tegen het gesloten verdrag in, zich van die stelling meester gemaakt en ze on geduchte wijze door een nieuwen breeden wal met zes bastions of bolwerken en ruime grachten, ravelijns, halve manen en een groot hoornwerk laten versterken. Hij zette er een garnisoen in van ongeveer 3000 man onder bevel van een dapperen Ier, den kolonel Thomas Preston.

De Prins legerde zijne troepen van Oeffeit tot 't huis Middelaar, in wiens nabijheid hij eene schipbrug over de Maas liet slaan, vandaar tot Gennep en verder op in gebogen lijn tot de Maas boven 't Genneperhuis, terwijl hij op vier verschillende punten, zoomede aan de andere zijde der Maas batterijen liet opstellen. Deze begonnen heftig te spelen, en richtte groot verlies aan binnen de vesting, doch de belegerden bleven niet achter en schoten de batterijen aan de overzijde der Maas overhoop. Intusschen had de Kardinaal-Infant een leger van 12000 man voetvolk en 4000 ruiters, aangevoerd door den graaf de Fontaine, tot ontzet doen aanrukken.Deze macht kwam uit Brabant den 17e Juni te Blerick aan en vandaar te Santbeek niet ver van Boxmeer, doch zij vond 't Statenleger zoo goed verschanst, dat na een vruchteloozen aanval op 't kwartier des graven van Horn, die tusschen Middelaar en Gennep lag, en eene mislukte poging om de brug der belegeraars te vernielen, de Graaf de Fontaine zich weder den 25 Juni terugtrok naar Blerick, duchtig vervolgd door de cavallerie van den Prins. (In het Leven en bedrijf van Frederik Hendrik door A. Montanus, wordt dat leger gesteld op 8000 man voetvolk en 5200 paardenvolk.)

 

Bevrijd van 't vijandelijke leger, zette de Prins met groote wilskracht het beleg door. De toren van 't Huis werd door zijne batterijen omver en 't huis zelve dooreen geschoten; de belegerden echter verloren den moed niet, doch vuurden onophoudelijk en brachten niet weinig verwoesting in 's Prinsen legeringen. Zij konden echter niet beletten dat twee halve manen werden ingenomen, en dat de toeleg der belegeraars om een losse brug over de Niers te leggen, welk voornemen zij tot tweemalen toe met dapperheid wisten te verijdelen, ten laatste gelukte. Den 19e Juli had eene zonderlinge streek van de zijde der belegerden plaats; zij staakten het vuur en vertoonden zich op den wal, wuifende met hunne hoeden, alsof zij tot de overgave gezind waren. De Kolonel Beverweert, die dien dag in de naderingen 't bevel voerde, vragende naar 't doel dier verschijning, kreeg tot antwoord dat zij eenigen voorraad van tabak wenschten.

Dit blijk van uittarting vermeerderde nog den ijver en strijdlust van 't Prinsenvolk. Het hoornwerk aan de Maas werd, niettegenstaande een jacht van steenen en granaten, vermeesterd en de meeste buitenwerken na bloedigen wederstand bezet. Dit maakte dat men, tot de plaats zelve eindelijk genaderd, en in al die bedrijven door den lagen stand der rivier begunstigd, de mijngravingen onder 't bastion aan de Maas kon bewerkstelligen, en zich tot een algemeenen storm bereiden.

Preston nu, ziende dat eene langere verdediging onmogelijk was, besloot in onderhandeling te treden ; de voorwaarden werden in 's Prinsen kwartier te Oeffelt besproken, en de volgende, uit aanzien der betoonde dapperheid, aan 't garnisoen toegestaan:

Slotvoogd en alle troepen hadden vrijen uittocht met volle geweer en vliegende vaandels, benevens twee veldstukken ; de geestelijkheid met alle kerkelijke sieraden en de kooplieden met hunne waren. Den 29 Juli (1) verlieten de Spaanschen, nog sterk ongeveer 1500 weerbare soldaten, de kleine vesting tot wier bemachtiging een leger van 20000 man meer dan zes weken lang was in 't werk geweest.

 

Zie hier nu het liedje op dit wapenfeit. Wij geven het in de oorspronkelijke spelling en punctuatie.

 

{(1) Volgens de Mémoires zou de uittocht plaats gehad hebben den 1 Augustus Ons liedje, daarin overeenstemmende met Montanus, stalt dien uittocht op 29 Juli)}

 

Een nieu liedt

Ghemaeckt vande Belegeringhe ende het overgaen van het stercke Gennipper Huys, met wat gheweldt sijn Hoogheydt den Prince van Orangien hun gedwongen heeft tot overgeven, seer playsierieh om te hooren.

Stemme: O Keyser Edel Heere, & c.

 

1

Luystert toe met verlangen,

Hoort dit Liedt sonder abuys,

Hoe dat het al is vergangen

Voor dat stercke Gennipper huys,

Dat salmen u hier doen vermaen,

Hoe dat het met haer is vergaen,

Dus blijft een weynigh stille staen.

2

Ons Prins vol van ghenaden,

Den Edel Orangien Heldt,

Eer hy met Kogels of Granaden

Opt Huys Gennip dede gheweldt,

Liet hy den Gouverneur syn Vrou,

Die in angst was en groot benou,

Door ons Leger passeren al sonder rou

3

Doen ons Leger wel sonderlinghen

Van buyten begraven was,

Dat geen Vyant ons konde bespringhen,

Alsoo 't bleeck opt selfde pas:

Den vyant quam wel eens moedigh aen

Om den graef van Hoorns quartier op te slaen,

Maer mosten met schande haes op weer gaen.

4

Doe gingen wy met verblyen

Lustigh approcheren voort,

Met Trencheen en Bateryen,

Om die van binnen te komen aen boort,

Die van binnen riepen int eerst vailjant,

Treckt met u Leger weer na Hollant,

Want u geschut staet inde lombert verpant

5

Maer ten duyrde niet langh daer naer,

Of het Kanon dat werde geplant,

Doen werden die van binnen gewaer,

Of het in Hollandt stonde verpant,

Men liet haer weten opt selve pas,

Van seven Bateryen ras,

Offer oock geschut in ons Leger was

6

Om die van binnen wel te versaden,

Zonden wy haer spijse, die was ghesont,

Groote Appelen van Granaden,

Van t'seventigh of tachentigh pont,

Dat heeft Huys en toorn geschent,

Elck vluchte wie daer was ontrent,

Sy waren sulcken vrucht niet ghewent

7

Al hoordemense dickwils schreeuwen,

Door het gheduerigh schieten fel,

Nochtans weerden sy hun als Leeuwen,

Voor haren Koningh seer wel,

Sy hebben haer uyterste best ghedaen,

En hebben wel lange tegen ghestaen,

Met haer gequetsten waren sy meest belaen

8

Om dat sijn Hoogheydt te beter souw dwingen

Dat stoute Garnisoen,

Heeft hy een Brugge laten brengen,

Over de Niers met moede koen,

'tWelck eerst wel driemael is ghefalgeert,

Maer de vierde mael na ons begeert,

Is by daeg de Brug wel over gevoert

9

Om de Gasten wel te bevryen

Die dit Feyt hebben volbracht,

Heeftmen van al ons Bateryen

Gheschoten met grooter kracht,

Twee Regimenten Muskettiers

Gaven oock gheduerigh vyers,

't Was om te aenschouwen veel playsiers

10

Die van binnen konden ons doe niet deren,

Haer schieten was niet met al,

Ons Krijgsvolck stracx aent mineren,

Want wy waren onder haer wal.

Die van binnen t hoonden haer ongeflout

Noch even bats en even stout,

Schoon hoe seer datse waren benout.

11

Die van van binnen door loose treken,

Hebben ons Volck eens verabuseert,

Hebben haer Hoeden opgesteken,

Al ofse hadden ghepallementeert,

Soo haest ons Volck dat teycken sagh

Een yeder quam vry voor den dagh,

Doe schoot den Vyandt sonder verdragh

12

Dit deden sy seer moordadigh

Door haer schelmnstreken koen,

Noch is ons Prins soo ghenadigh,

Dat hyse altemael gheeft pardoen,

En dat sy mogen na haer begeer

Wt trecken met haer volle gheweer

En nemen na Venlo haren keer

13

In Julij met groot begeeren,

Den seven en twintichsten dagh,

Baden sy om te Palementeren,

En sochten met ons goet verdragh,

Het welck sijn Hoogheyt seer beleeft

Int minst haer niet gheweygert heeft,

Meer dan sy eyschen hy haer noch geeft.

14

Op maendagh tot haerder baten

Julij den negen en twintichsten dagh,

Datmen de Goninckse Soldaten

Wt 't Huys te Gennip treeken sagh

Ontrent acht hondert ghesonde man,

Noch wel vier hondert gequetsten dan,

Vande dooden men niet recht weten kan

15

Wat dunckt u macht niet wel vlooten,

In seven weken wilt verstaen

Zijnder seventien duysent Canon schoten

Op het Huys te Gennip ghedaen,

Nu heeft den Prins het seer vailjant

Door Godes hulp in sijnder hant,

Tot voordeel van ons Vaderlandt

16

De Schippers mogen wel blyde wesen,

En drincken eens lustigh de Wijn,

Dit Huijs hiel altoos in vreesen,

De gantsche Maes, Wael en Rijn:

Nu is dat Roovers nest ghestoort,

lek hoop dat andere plaetsen voort

Oock haest volgen suilen met accoort

17

Princen, ter eeren van Orangien

Is dit nieuwe Liedt ghemaeckt,

Ik wed den Cardinael van Spangien

Schier uyt sijn sinnen gheraeckt,

Dat hy het Gennipper huys is quijt,

En de stadt van Arien ten selven tijdt,

Wat meent ghy dat het hem niet en spijt

18

Oorlof hier meugt ghy hooren,

Hoe den Cardinael met gheklagh,

Twee stercke plaetsen heeft verlooren,

Dat aldermeest op eenen dagh,

De stadt van Arien hoort mijn vermaen,

Hoe't met Gennipper huijs ooc is vergaên

Dat kondt ghy in dit Liedt verstaen