de geschiedenis van de Gennepse Martinuskerk |
De geschiedenis van de Gennepse Martinuskerk is nauw verbonden met de geschiedenis van Gennep. Want waarom zou een kerk gebouwd zijn op de plek waar nu alleen nog de Martinustoren staat. Hoe kwam dat?
Recente hoogtekaart van de omgeving waar de vorm die lijkt te wijzen op een romeins legerkamp te zien is. |
Nog meer bewoning in en rond het rivierplateau werd duidelijk in 1989. Toen legde een groot onderzoek aan de Stamelberg/Maaskemp een voor Nederland unieke Frankische nederzetting bloot legde. Uit de vondsten en het onderzoek concludeerde men dat die nederzetting rond 375 na Christus gesticht zou moeten zijn. Er waren bouwwerken van 20 tot wel 60m lengte. Aardewerkvondsten dateren tot voorbij 600 na Christus. De locatie van deze nederzetting is bij nummer 3 op de eerder situatietekening. Nummer 3a geeft overigens de plaats aan waar op recente hoogtefoto's een duidelijk vierkant te herkennen is, hetgeen zou kunnen wijzen op de locatie van een Romeins castellum. Ook zijn er vermoedens over een Romeinse wachttoren die op de plek van het Genneperhuis gestaan zou hebben. Daar zijn Romeins tufsteen, Romeinse pannen en ander materiaal gevonden. Of de Frankische nederzetting te maken had met die Romeinse wachttoren of dat vermoedelijke castellum aan de Maas weten we niet. Tenslotte werden in 1993 werden bij opgravingen bij het Melkstraatje (nummer 4 op de plattegrond) bebouwingsresten gevonden, die gedateerd werden vanaf 500-600 na Christus tot wel 1200 na Christus. Het is duidelijk dat er zeker vanaf het begin van de jaartelling mensen op en rond het rivierplateau woonden. |
De asterix op de plattegrond markeert de plek van de oude Martinuskerk. Het lijkt dan ook een logische plek ook, want dicht bij een nederzetting. Helaas weten we weinig over de bewoning van de huidige oude kern zelf in de Romeinse tijd en daarna. Het Katholieke geloof werd door de Romeinen naar onze streken gebracht, maar kwam pas echt goed op gang toen Clovis, koning van de Franken (466-511) zich liet bekeren tot het Christendom. Dat was het begin van het bouwen van steeds meer kerken. Rond 690 na Christus kwam Willibrord (± 658-739) die afkomstig was uit Northumberland naar de Lage Landen. In 695 werd hij in Rome door de paus gewijd tot aartsbisschop van de Friezen, met de opdracht onder dit heidense volk het geloof te prediken. Rond 700 na Christus was er verder Lambertus (ca 650-705 nC) bisschop van Maastricht die vele kerken langs de Maas heeft opgericht.
|
Of Willibrord of Lambertus bij de Martinuskerk betrokken zijn geweest zijn hooguit mogelijkheden of vermoedens en met de huidige kennis niet aantoonbaar. Door wie en wanneer precies de eerste parochie werd opgericht en een kerkje gebouwd is daarom onduidelijk en in nog de mist van het verleden verborgen. Rond 700 zal een rechthoekig paalkerkje het begin van de latere Martinuskerk zijn geweest. Deze paalresten zijn gevonden bij de opgravingen bij de sloop van de oude Martinuskerk in 1948, nadat de kerk door de gevechtshandelingen van WOII zwaar beschadigd was. Begin van de 8e eeuw is in een aantal geschriften gesuggereerd als begindatum en gezien de voorgeschiedenis van bewoning in en rond die plek lijkt dat niet onaannemelijk. Wellicht is de begraafplaats bij dat kerkje een indicatie als vervolg op de begraafplaats in Gennep West. Na de bekering tot het Katholieke geloof wilde men immers bij de kerk begraven worden, omdat men die zag als poort naar de hemel.
Uit de opgravingen in 1948 onder leiding van dhr Glasema kunnen we veel opmaken, omdat de funderingen werden blootgelegd, die de geschiedenis van de oude Martinuskerk in de verschillende eeuwen "vertellen". Glasema c.s. constateerde dat de eerste vorm een eenvoudig rechthoekig zaalkerkje moet zijn geweest. In eerste instantie was dit een houten paalkerkje want de paalresten zijn terug gevonden. (zie op foto links) |
||
Het rechthoekig paalkerkje had waarschijnlijk een afmeting van 6,5m bij 10,5m en werd later vervangen door een stenen zaalkerkje met globaal dezelfde afmetingen. De muren waren 50cm dik en waarschijnlijk van tufsteen. De fundering werd gemaakt van maaskeien. Zie de foto rechts die in 1948 bij die opgravingen gemaakt is. Daarna vergrootte men het zaalkerkje met een priesterkoor dat globaal 4 bij 4 meter inwendig bedroeg. Weer later werd dat priesterkoor nogmaals vergroot tot de volle breedte van de zaal van het kerkje en met een nieuwe diepte van 6 meter. Tussen 1200 en 1250 werd baksteen ge-herintroduceed in Nederland door de kloosters (daarom ook de naam "kloostermoppen"). In deze streken, waar natuursteen schaars is, bood baksteen enorme mogelijkheden om te bouwen. Dat gebeurde ook in Gennep, maar nog niet voor gewone woningen. Dat moest Gennep tot schade en schande ondervinden bij de grote stadsbrand van 1597. Stadsmuren en belangrijke gebouwen zoals kerken werden vanaf die tijd gemaakt van baksteen metselwerk en afgedekt met pannen in plaats van met stro. Tot die tijd moest men voor steenachtige materialen ver zoeken. Tufsteen kwam bijvoorbeeld uit de Eiffel. We zien dit baksteen-werk terug komen in de oude Martinuskerk. Rond 1300 na Christus had Gennep stadsrechten en kreeg het ook een stadsmuur (van bakstenen). Er verschenen heuse stadspoorten, torens en bolwerken, zoals het bolwerk ten noorden van de kerk. Van dit laatste bolwerk kwamen bij de restauratie van de stadsmuur de gewelf-funderingen tevoorschijn. Deze liggen nu onder het kerkhof. Ook de Martinsukerk werk weer verder uitgebreid. Er werd aan de zuidkant een beuk bijgebouwd en het priesterkoor weer verder vergroot tot de vorm die het had bij een grote brand begin 15e eeuw. De„Neerlandia Catholica” vehaalt dat de kerk in de 15 de eeuw was verbrand en weer herbouwd. Het exacte jaartal is onbekend. Maar omdat de grote luidklok van de Martinuskerk van 1434 dateert is de brand vóor 1434 geweest en is het aannemelijk dat die luidklok gegoten werd voor een nieuw gebouwde toren. Die toren uit begin 15e eeuw bleef dienst toen tot in 1869. |
gewelven van het voormalige bolwerk, dat ook op diverse prenten van Gennep te zien is |
In het begin van de 15e eeuw kon men nog niet zoveel beginnen tegen brand. Er was geen brandweer en pompen bestonden nog niet. Van de burgers werd verwacht dat ze kwamen helpen. Water moest gehaald worden met leren emmers, die men in een rijtje door gaf. Het water werd gehaald uit de gracht naast de kerk. Men liet de leren brandemmers aan een touw zakken tot deze vol waren. Maar ook werd water gehaald uit de Niers. Bij dergelijk gebrek aan middelen was de kans op een succesvolle blussing dan ook heel klein. Dat was normaal in die tijd. Uit laten branden en proberen te zorgen dat een brand niet overslaat op de naastgelegen bebouwing. We kunnen uit de funderingsresten, die gevonden zijn bij de opgravingen in 1948, opmaken, dat de kerk er voor de brand als op de tekening rechts-boven uitgezien moet hebben. (al of niet met een toren. dat weten we niet). Nadat de brand uitgedoofd was kon de schade worden opgemaakt en dat was niet positief. Men besloot om op de oude fundamenten de kerk helemaal opnieuw op te bouwen, maar de kerk dan meteen ook groter te maken en bovendien een klokketoren te bouwen. Rond die tijd werd ook slot Loonenstein gesloopt en werd het Genneperhuis aanzienlijk versterkt waar veel stenen voor nodig waren. Wellicht dat de stenen voor de te herbouwen kerk uit die ovens kwamen of zelfs van slot Loonenstein. Bij de herbouw werd de kerk meteen groter gemaakt. Er werd ook een zijbeuk aan de noordzijde gebouwd en het koor werd verder vergroot. De kerk zag er na de herbouw na de brand uit als op de tekening rechts-onder. In 1434 was de herbouw gereed en kwam het sluitstuk. Er was nu een grote stevige klokkentoren en dus moest er een imposante luidklok gegoten worden. Het kan zijn dat de toren al eerder gebouwd is en de brand overleefd heeft, maar het gieten van de grote luidklok in 1434 is een goede indicatie dat de klokketoren van na de brand en dus van het begin van de 15e eeuw dateert. |
||
Omdat Gennep een stad was, moest die klok natuurlijk een imposante klok worden die tot ver in omstreken te horen zou zijn om de statuur van het stadje te benadrukken. Na een zoektocht werd een klokkengieter gevonden, die zijn intrek nam in Gennep. Het gieten van de klok moest in die tijd ter plaatse gebeuren en zou enige maanden in beslag nemen.
Na het gieten werd de klok in de klokkentoren van de nieuwe Martinuskerk gehesen en voor de 1e keer geluid. Het moet zonder twijfel een gebeurtenis van jewelste geweest zijn in die tijd. Op de foto links zien we diezelde grote zware luidklok hangen in de toren van de huidige (2019) Martinuskerk, geflankeerd door de 2 kleinere klokken uit respectievelijk 1662 en 1666 en die ook gegoten zijn naar aanleiding van een bijzonder voorval. Maar dat zien we later. |
Rond die tijd geraakt Gennep ook uit de invloedsfeer van Gelre en werd Gennep in 1442 definitief een leen van de hertog van Kleef. En zo komt Gennep uiteindelijk in Duitsland terecht, hetgeen 3,5 eeuw zo zou blijven.
Op de prenten links en rechts zien we de oude Martinuskerk afgebeeld. Rechts van die kerk zie u ook telkens het "bolwerk", waarvan ik de gewelven op een eerdere foto liet zien. |
|||
de oudst bekende gravure van Gennep, uit 1576 |
Schildering van Gennep (aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek) |
Schets van Gennep in het London Victoria-Albert museum (in Londen dus) |
Gennep en de Rformatie.
Gennep speelde een bijzondere rol na de Reformatie in 1517 als een "vrijplaats voor andersdenkenden". Terwijl de Reformatie overal in Europa leidde tot geweld en oorlog, liet Gennep zien dat er een alternatief was: met respect en tolerantie. In Gennep was geen Beeldenstorm, geen vervolging of oorlog, maar vrede. Vanaf 1545 hielden rooms-katholieken en protestanten in Gennep zelfs gezamenlijke oecumenische kerkdiensten in de rooms-katholieke Martinuskerk. Pastoor en dominee gingen samen voor. In 1571 werd de Gennepse protestantse gemeente officieel erkend door de Synode van Emden en is daarmee de oudste protestantse gemeente van Nederland, die dus haar eerste kerkdiensten in de Martinuskerk hield. De Reformatie was wel de opmaat voor de opstand van de Nederlanden en de tachtigjarige oorlog tussen Spanje en de 7 Provinciën. Een oorlog waar Gennep nog zwaar onder zou komen te lijden ook al behoorde het tot geen van de strijdende partijen.
Gennep werd ook regelmatig getroffen door natuurgeweld. Aardbevingen, maar vooral overstromingen. Op Aswoensdag 1554 was er in Gennep een zware aardbeving, die meer dan een kwartier aanhield. Op 21 maart 1563 was er weer een zware aardbeving, maar de schade van de Martinuskerk bleef beperkt. In 1575 was de waterstand zo hoog dat er 1 meter water in de kerk stond.
Tussen de 16e en 17e April 1597, om 2 uur s'nachts, brandde de stad Gennep bijna geheel af. Slechts tien huizen èn de Martinuskerk bleven gespaard. Het raadhuis met zijn inhoud was de prooi der vlammen geworden. Ook de pastorie en de boeken, archieven en belangrijke stukken gingen in vlammen op. Het archief van Cuijk , dat wegens de roerige tijden naar Gennep ter veilige bewaring gebracht was, maar ook de beste kerksieraden uit het klooster der Carmelieten te Boxmeer, de meubels en handschriften van de Kruisheren te St. Agatha, alles ging in vlammen op. Maar de kerk bleef staan, omdat het kerkgebouw apart van andere bebouwing stond, en ook omdat het een gemetseld gebouw was in tegenstelling tot de meeste gebouwen van Gennep. Veruit de meeste huizen en andere gebouwen in Gennep waren van hout. Joannes ab Ellen, was tijdens de grote brand pastoor van Gennep. De pastoor oud en zwak geworden, verliet Gennep en stierf een paar jaar later in 1602 in Kleef. Zijn opvolger was Tilmanus Brabant op 9 januari 1602..
De eerste helft van de 17e eeuw kenmerkte zich door de eerder genoemde 80 jarige oorlog tussen de rooms-katholieke Spanjaarden en Zuid-Nederland en de protestantse 7 Provinciën. Vanwege het belang van het Genneperhuis voor het beheersen van de scheepvaart op de Maas kreeg ook Gennep in belangrijke mate met deze strijd te maken, alhoewel Gennep en het Genneperhuis dus eigenlijk Duits waren en daarom buiten de strijd stonden. Dan waren weer de Spanjaarden, dan waren weer de Hollanders de baas op het Genneperhuis. In 1641 heersten de Spanjaarden over het Genneperhuis en waren er circa 1800 (huur)soldaten op het Genneperhuis gelegerd. De Spanjaarden hadden allerlei verdedigingswerken aangelegd. Begin juni 1641 trok prins Frederik Hendrik aan het hoofd van zijn leger, sterk 4500 ruiters, 15000 voetgangers en 100 stukken geschut op naar het Genneperhuis. De verhouding van eht aantal soldaten was dus meer dan 10 : 1. Op 29 juli 1641 veroverde Prins Frederik Hendrik na een belegering van 7 weken het Genneperhuis. Later, in 1672 gingen de Hollanders op de vlucht voor de Fransen onder aanvoering van graaf Chamelin. Na het Genneperhuis enige maanden bezet te hebben gehouden werd het Genneperhuis ondermijnd en opgeblazen door de Fransen.
Gennep deelde steeds in de lotgevallen van het Genneperhuis. Werd dit slot belegerd, dan zag de stad zich omgeven met vijandelijke troepen; was het in het bezit geraakt van de Spanjaarden, de Staatsen, de Duitsers, of de Fransen, dan behoorde de stad mede aan de overwinnaar en moesten de burgers zich maar schikken naar de bevelen van hun nieuwe meesters, inkwartiering gedogen en voedsel en andere materialen leveren aan de bezettende macht.
Maar ook de natuur deed zich weer gelden. Op 4 april 1640 was er alweer een aardbeving en het water van de Maas en de Niers zette weer regelmatig grote delen van Gennep inclusief de Martinuskerk blank. 17 januari 1643 stond er zo weer eens 1 meter water in de Martinuskerk en in maart 1648 stond het water zelfs zo hoog dat schepen op de Markt konden aanmeren.
Waarschijnlijk waren door al die overstromingen (en wellicht aardbevingen) de fundamenten van de Martinuskerk danig verzwakt. Binnen in de kerk waren vlak naast de funderingen van de pilaren en muren diepe graftombes aanwezig, zodat de fundamenten van pilaren en steunmuren onderspoeld konden raken. Op 20augustus 1648 's middag tussen 4 en 5 uur stortte een groot deel van de kerk in. Alleen de toren, een stuk van het koor en een zijbeuk waren blijven staan. Pastoor Krift was toen pastoor van de Martinusparochie en heeft een beschrijving van deze gebeurtenissen gemaakt.
En opnieuw moest de kerk herbouwd worden. Omdat de toren uit het begin van de 15e eeuw was blijven staan, werd die toren maatgevend voor de herbouw en ontstond een brede maar ondiepe kerk. Bij de herbouw werd de kerk verhoogd, werden de zijbeuken verdiept en 1 travee verder doorgetrokken richting het priesterkoor, zodat de kerk ook weer een stuk groter werd.
In 1655 was de herbouw en reparatie voltooid. Op 17 October 1663 werden de drie altaren geconsecreerd, door de suffragaan-bisschop van Keulen. Net zoals na de herbouw na de brand begin 15e eeuw was deze herbouw weer aanleiding voor het laten gieten van een klok. Ditmaal zelfs 2 klokken, 1 in 1662 en 1 in 1666. Voortaan hingen er 3 klokken in de klokkenstoel van de toren van de Martinuskerk. Deze klokken hangen anno 2019 in de toren van de nieuwe Martinuskerk aan de Zuid-Oostwal.
Anno 1672. Op Ons Heren Hemelvaartsdag sloeg een brand uit, die in de Pottenhoek en de Zandstraat twintig gebouwen verteerde. Er verbrandden in totaal 36 huizen en een oliemolen. Brand was in die tijd een groot probleem met alle houten gebouwen en de stro- en rieten daken. In 1718 beval de hoge regering in Duitsland, dat in de steden, alle stro- en rieten daken afgebroken en door pannen of leien bedekkingen moesten vervangen worden. Het stadsbestuur zou beslissen, welke gebouwen meteen en welke gebouwen later nieuwe dakbedekking moesten krijgen. Gennep telde toenmaals 47 gebouwen met riet of stro bedekt. Tien jaren later waren al deze bedekkingen verdwenen. Om het brandgevaar verder te verminderen, werd in 1722 verordend: dat voortaan geen "aangeklede" dat is: uit hout en latwerk vervaardigde en met leem beplakte, schoorstenen mochten opgetrokken worden. De al bestaande schoorstenen werden voorlopig geduld. Mede ter beveiliging der gebouwen tegen brand, werd daarnaast het bedrijf van schoorsteenveger wettelijk geregeld.
In 1732 worden Gennep en omgeving kadastraal ingemeten om de eigendommen te kunnen vaststellen ten behoeve van het kunnen heffen van belastingen. Gennep was de eerste plaats in het huidige Nederland waar dergelijke kadastrale inmeting gebeurde. Het zorgde ervoor dat we anno 2019 een nauwkeurig overzicht hebben van de gebouwen en eigendommen in en rondom Gennep.
In de nacht van 20 september 1735 wordt er ingebroken in de Martinuskerk door het ingooien van een raam. De remonstrans werd geroofd. De heilige hostie werd doormidden gebroken op het kerkhof teruggevonden.
De toenmalige burgemeester van Gennep Gerard Leurs schrijft op 3 december 1740 in zijn kroniek: "De Maas is zoo hoog geweest, dat men Gennep van de Oostzijde niet bereiken kon. De Maas is zóó hoog geweest in deze maand als ze sedert menschenheugnis was ; geen morgen gronds is er droog geweest in de stad; alle dorpen rondom stonden onder water; de ellende onder menschen en vee is groot; enorme schade is aan de gebouwen in de stad aangericht" .
Anno 1751. Op St. Josephsdag en de Zondag daarna werden de gosdienstoefeningen in het raadhuis gehouden, omdat het Nierswater de kerk was binnengedrongen en op de trappen stond van het altaar.
Nieuwe en zware lasten kwamen de ingezetenen van Gennep drukken, toen de zevenjarige .oorlog (1756-1763) uitbrak tussen Engeland samen met Pruisen en Frankrijk met Oostenrijk anderzijds. Dit leidde tot herhaaldelijke inkwartiering van of Franse of Pruisische soldaten, die verzorging opeisten van de burgerij en bestuur.
Eind 18e eeuw na de Franse revolutie werden de Fransen de baas in het hertogdom Kleef en dus ook in Gennep. De rol van de kerk werd veranderd (verminderd). Ook mocht voortaan niet meer binnen in de kerk begraven worden.
Tot 1862 woonden de pastoors van Gennep in een grote pastorie-woning vooraan aan de westzijde van de Kerkstraat (nu Torenstraat). Na 1862 is daar terplekke het ziekenhuis en verblijf van de eerwaarde Zusters gebouwd en is de pastorie verhuisd naar een grote vrijstaande woning naast de Martinuskerk.
Als afsluiting een afbeelding van de kerk, zoals deze eruit zag in 1945. Op de tekening ook het electriciteitshuisje (in geel) dat er nu nog staat.
|
De bebouwing ten noorden van de kerk is geheel verdwenen. Dat er ook een pottenbakker gezeten heeft op het terrein dat nu bij het kerkhof hoort is te vinden in de gemeentearchieven. Maar het is ook op te maken uit de vele potscherven die aan de oppervlakte komen als er weer een begrafenis is in het kerkhof-gedeelte aan de noordzijde van de vroegere kerk. Vanaf ca 1908 werden mensen nu ook begraven aan de noordzijde van de kerk. Er bevindt zich in dat gedeelte nog een grafsteen met als datum 1908.
In 1908 werd een nieuwe sacristie gebouw aan de noordzijde van het priesterkoor.
En in 1931 vond er een laatste, maar zeer grote uitbreiding plaats onder deken Kreijelmans. Het priesterkoor werd verdubbeld (aan de zuidzijde van het bestaande koor), er werd een grote kinderkerk/kinderkapel gebouwd aan de zuidzijde en ook links (noordzijde) van de toren werd een uitbreiding gemaakt met een kapel, waar bijvoorbeeld de biechtstoel van de kapelaans stond. Mijn eigen grootvader heeft nog (vergeefs) ingeschreven om deze uitbreiding te mogen realiseren.